Het voorhanden hebben van accijnsgoederen buiten een accijnsschorsingsregeling wordt, wanneer over die goederen geen accijns is geheven, aangemerkt als uitslag tot verbruik. Dit is een belastbaar feit ex art. 2 Wet op de Accijns (hierna: WA).

Bij een inval in een loods door de FIOD is belanghebbende aangehouden ter zake het voorhanden hebben van accijnsgoederen die niet in de heffing van de WA zijn betrokken. De inspecteur heeft dienaangaande een naheffingsaanslag van bijna 2 miljoen euro opgelegd. Belanghebbende ging tegen deze naheffingsaanslag in bezwaar en daarna in beroep. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. Belanghebbende heeft in hoger beroep een aantal grieven naar voren gebracht waaronder de stelling dat de rechtbank oordeelt over vragen die zijn voorbehouden aan de strafrechter. De naheffingsaanslag komt namelijk voort uit een strafrechtelijk onderzoek ingesteld door de FIOD. Echter, in de strafprocedure omtrent hetzelfde feitencomplex is belanghebbende (nog) niet gedagvaard, laat staan dat zijn schuld aan de veronderstelde feiten onherroepelijk vaststaat. Voorts stelt belanghebbende dat de naheffingsaanslag een bestuurlijke boete vormt, dit vermoedelijk met het oog op de waarborgen van artikel 6 EVRM.

Het Hof stelt voorop dat het in deze procedure gaat om een buiten het bereik van artikel 6 EVRM vallende belastingaanslag (naheffingsaanslag). Wanneer een belanghebbende in een procedure bij de belastingrechter (gemotiveerd) stelt dat een dergelijke naheffingsaanslag ten onrechte aan hem is opgelegd, behoort het tot de taak van de belastingrechter om daar een oordeel over te geven. Daarbij gelden de regels van het fiscale bewijsrecht en niet die van het strafrecht. Dit houdt in dat niet is vereist dat ‘wettig en overtuigend’ wordt bewezen dat zich een belastbaar feit heeft voorgedaan maar dat kan worden volstaan met een zogenoemd aannemelijkheidsoordeel. Het Hof oordeelt dat de inspecteur zijn standpunt voldoende aannemelijk heeft gemaakt en derhalve aan zijn bewijslast heeft voldaan. Gezien de feiten en omstandigheden van de zaak behoeft de vraag of sinds de wijziging van de WA voor het begrip ‘voorhanden hebben’ niet meer is vereist dat sprake is van ‘feitelijke beschikkingsmacht’ en dat is voldaan aan het wetenschapsvereiste geen beantwoording.

Met betrekking tot de vraag of de naheffingsaanslag een bestuurlijke boete vormt oordeelt het Hof als volgt. De naheffingsaanslag betreft de formalisering van een uit de wet voortvloeiende materiële belastingschuld van een belastingplichtige. Van een punitief karakter is in dit verband geen sprake, zodat de naheffingsaanslag niet kan worden aangemerkt als een bestuurlijke boete in de zin van art. 5:40 Algemene wet bestuursrecht, noch als een ‘criminal charge’ in de zin van art. 6 EVRM.

Instantie: Gerechtshof Arnhem –Leeuwarden
Datum uitspraak: 17 juli 2015

http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHARL:2015:5107&keyword=ECLI%3aNL%3aGHARL%3a2015%3a5107