De verdachte staat terecht voor het op of omstreeks 1 september 2015, althans in de periode van 1 mei 2015 tot en met 11 november 2015 niet of niet binnen de door de inspecteur gestelde termijn doen van aangifte inkomstenbelasting 2014.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat aan de verdachte op 28 februari 2015 een uitnodiging tot het doen van aangifte inkomstenbelasting 2014 is uitgereikt. In deze uitnodiging is vermeld dat deze aangifte vóór 1 mei 2015 ingevuld en ondertekend bij de Belastingdienst moest worden ingediend. Aangezien de verdachte daar geen gevolg aan heeft gegeven, volgde op 29 september 2015 een herinneringsbrief met de mededeling dat de aangifte alsnog uiterlijk 13 oktober 2015 moest zijn ingediend. Nadat de verdachte andermaal had verzuimd zijn aangifte inkomstenbelasting in te dienen, heeft de fiscus op 28 oktober 2015 een aanmaning naar de verdachte gestuurd om de aangifte alsnog uiterlijk 11 november 2015 in te dienen. Deze aanmaning heeft niet het gewenste effect gesorteerd, aangezien het door of namens de verdachte doen van aangifte inkomstenbelasting 2014 uitbleef.

Het Hof ziet zich voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte reeds op de tenlastegelegde datum niet, of niet binnen de door de inspecteur gestelde termijn aangifte inkomstenbelasting 2014 heeft gedaan. Het Hof is van oordeel dat alvorens de conclusie kan worden getrokken dat niet (tijdig) aangifte is gedaan, een belastingplichtige eerst aan de aangifteplicht herinnerd en vervolgens daartoe aangemaand moet worden.

Bij de toepassing van de AWR geldt dat de inspecteur bij de vaststelling van de aanslag rekening dient te houden met een binnen de bij een herinnering of een aanmaning gestelde termijn ingediend aangiftebiljet. Slechts een aangiftebiljet dat wordt ingediend na de bij de aanmaning gestelde termijn, en waarmee de inspecteur geen rekening heeft kunnen houden bij het opleggen van de aanslag, kan niet worden aangemerkt als een bij de belastingwet voorziene aangifte als bedoeld in art. 69 lid 2 AWR en dient te worden aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de aanslag. Vóór het verstrijken van de bij de aanmaning nader gestelde termijn kan (nog) niet worden geconstateerd dat niet of niet tijdig aangifte is gedaan als bedoeld in art. 69 lid 2 AWR.

Bij die stand van zaken kan de verdachte slechts een strafrechtelijk verwijt worden gemaakt na afloop van de door de inspecteur bij aanmaning gestelde termijn voor het alsnog doen van de aangifte inkomstenbelasting 2014, te weten vanaf 12 november 2015. De tenlastegelegde periode ziet echter op het tijdsbestek dat daarvoor is gelegen. Mitsdien zal het hof de verdachte vrijspreken van het op of omstreeks 1 september 2015, althans in de periode van 1 mei 2015 tot en met 11 november 2015 niet, dan wel niet binnen de door de inspecteur gestelde termijn, doen van aangifte inkomstenbelasting 2014, zoals aan hem bij inleidende dagvaarding ten laste is gelegd.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2020:421