Door de inspecteur is aan belanghebbende een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting ter hoogte van € 1.523 met een verzuimboete van € 1.523 opgelegd.

Belanghebbende heeft de geldigheid van het op haar naam gestelde kentekenbewijs van de auto geschorst. Op 9 september 2014 is op de rijksweg A29 evenwel met een ANPR-camera geconstateerd dat met deze auto gebruik is gemaakt van de openbare weg. Naar aanleiding van deze constatering is een controleformulier opgesteld.

Het Hof is van oordeel dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat met het voertuig van belanghebbende gedurende de periode van de schorsing gebruik is gemaakt van de openbare weg. De opgestelde verklaringen van werknemers van Autoservice zijn naar het oordeel van het Hof onvoldoende om het tegendeel aannemelijk te maken, nu uit de verklaringen niet ondubbelzinnig blijkt dat – al dan niet vanwege technische mankementen – niet met de auto gereden kan worden. Het is naar het oordeel van het Hof aannemelijk dat het voertuig van belanghebbende op de openbare weg is geweest, nu ook de koplampen en de kleur op de foto gelijk zijn aan het voertuig van belanghebbende.

Ook de stelling van belanghebbende dat de kentekenplaat vervalst is, acht het Hof niet aannemelijk. Er zijn immers in die periode geen andere naheffingsaanslagen of boetebeschikkingen opgelegd en evenmin heeft belanghebbende feiten en omstandigheden aangevoerd die zouden kunnen wijzen op vervalsing van de kentekenplaat.

De inspecteur heeft de verzuimboete in bezwaar reeds gematigd tot € 152. Voor zover belanghebbende heeft betoogd dat sprake is van afwezigheid van alle schuld, heeft zij dit volgens het Hof onvoldoende onderbouwd. Voorts heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat, gelet op haar slechte gezondheid en financiële situatie, de hoogte van de boete niet proportioneel is. In aanmerking nemende dat de boete reeds gematigd is tot € 152, acht het Hof de boete passend en geboden.

Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 24 maart 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1320

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2017:1320