Belanghebbende heeft als ondernemer naar het lage tarief van een bestelauto de verschuldigde motorrijtuigenbelasten voldaan. Door controlemedewerkers van de Belastingdienst is vervolgens geconstateerd dat de auto niet voldeed aan de wettelijke inrichtingseisen voor bestelauto’s. De auto zou niet aan de eis van een dubbele cabine voldoen en beschikken over een achterbank, waardoor deze als personenauto in de heffing had moeten betrokken. De inspecteur legt daarom een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en een verzuimboete van 100% ten bedrage € 585 voor het tijdvak 18 november 2017 tot en met 2 april 2018  op.

De Rechtbank oordeelt dat de inspecteur de auto van belanghebbende terecht heeft aangemerkt als personenauto. De bezwaren tegen de naheffingsaanslag zijn dan ook ongegrond. Als uitgangspunt geldt dat voor dergelijke overtredingen een verzuimboete van 100% (€ 585 ) wordt opgelegd.

Volgens de Rechtbank is er geen sprake van afwezigheid van alle schuld nu belanghebbende, als ondernemer, bekend moest zijn met de strengere eisen die voor het lagere tarief van bestelauto’s gelden. Wel ziet de Rechtbank reden tot matiging van de boete. De (achter)bank in de auto is er voor een bepaalde periode handmatig ingezet. Het is onduidelijk voor welke periode de auto onterecht als bestelauto is aangemerkt. Aangezien het onduidelijk is voor welke periode de auto onterecht als bestelauto’s is aangemerkt, is er gebruikt gemaakt van een berekeningsvoorschrift waarbij een bewijsvermoeden is gehanteerd. Hoewel belanghebbende niet overtuigend heeft weten aan te tonen voor welke periode dit wél het geval is geweest, acht de Rechtbank wel aannemelijk gemaakt dat dit een beperkte periode is geweest. Dit op basis van overlegde foto’s en verklaringen van belanghebbende.

Gezien de bovengenoemde omstandigheden acht de Rechtbank in dit geval een boete van 100% over het gehele naheffingstijdvak niet passend en geboden. De Rechtbank verlaagt de boete naar € 100.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBNNE:2020:2546