Belanghebbende is uitgenodigd, herinnerd en aangemaand tot het doen van aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2014. Hij heeft geen aangifte ingediend, waarna de inspecteur de aanslag heeft vastgesteld op basis van een schatting. Tegelijk met het opleggen van de aanslag heeft de inspecteur een verzuimboete van € 4.920 opgelegd. In geen van de jaren 2009 tot en met 2015 heeft belanghebbende tijdig aangifte gedaan. In verband daarmee zijn aan hem voor bijna alle jaren verzuimboetes opgelegd. Vervolgens is de administratie van belanghebbende van 2017 tot en met 2018 door de FIOD in beslag genomen.

In geschil is of de verzuimboete terecht en tot het juiste bedrag is vastgesteld.

Allereerst voert belanghebbende aan dat hij geen aangifte kon doen omdat de FIOD zijn administratie in beslag had genomen. Deze stelling gaat er volgens het Hof aan voorbij dat hij vóór die inbeslagname reeds in verzuim was. Vóór 2017 beschikte belanghebbende over zijn administratie en was er op dat punt geen beletsel om (tijdig) aangifte te doen. Het Hof ziet de inbeslagname van de administratie na 2017 dan ook geen grond om te oordelen dat bij belanghebbende sprake is van afwezigheid van alle schuld. In beginsel is terecht een verzuimboete opgelegd.

Wat betreft de hoogte van de boete is de inspecteur uitgegaan van stelselmatig verzuim in de zin van §21 lid 6 BBBB. Belanghebbende heeft vanaf de aangifte 2009 structureel niet of te laat aangifte gedaan. Daarmee is naar het oordeel van het Hof inderdaad sprake van een stelselmatig verzuim. Dat de inspecteur niet over alle jaren een boete heeft opgelegd doet daaraan niet af.

Het Hof ziet nog wel aanleiding de boete te verminderen naar aanleiding van de financiële omstandigheden van belanghebbende. Het Hof acht een boete van € 369 passend en geboden.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHARL:2020:6423