Belanghebbende exploiteert een aantal herenkledingwinkels. Op enig moment koopt belanghebbende een monumentaal pand, zodat hij op de begane grond daarvan een nieuwe kledingwinkel kan vestigen. Op de bovenverdiepingen moesten appartementen komen, waarbij het eerst de bedoeling was dat belanghebbende daar zelf ging wonen. Belanghebbende heeft de btw ter zake van de verbouwing van de appartementen als voorbelasting in aftrek genomen.

De inspecteur heeft een boekenonderzoek bij belanghebbende ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de ingediende aangiften omzetbelasting. De inspecteur concludeert dat belanghebbende geen recht had op aftrek van voorbelasting voor de verbouwing van de appartementen. De inspecteur is van oordeel dat de bestemming van de appartementen vrijgestelde verhuur is en dat niet aannemelijk is gemaakt dat een bestemming tot belaste verkoop bestond. De inspecteur heeft de voorbelasting nageheven en een verzuimboete opgelegd van 10% wegens het niet tijdig betalen van de omzetbelasting.

De stelling van belanghebbende dat sprake was van een belaste bestemming levert volgens de Rechtbank geen pleitbaar standpunt op, nu belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat op het relevante moment een voornemen bestond om belaste prestaties te verrichten met de appartementen.

De gemachtigde van belanghebbende heeft verder naar voren gebracht dat hij oprecht meende dat hij een juist advies aan belanghebbende had gegeven en dat belanghebbende er niets aan kan doen dat het advies onjuist blijkt te zijn. Een fout van de adviseur kan volgens de gemachtigde niet aan belanghebbende worden toegerekend.

De Rechtbank is van oordeel dat belanghebbende in het licht van de door de inspecteur genoemde omstandigheden onvoldoende heeft gesteld om te concluderen dat sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas). De Rechtbank acht op zichzelf wel aannemelijk dat belanghebbende op het advies van zijn adviseur is afgegaan. Echter, er is niet gesteld dat (zonder voorbehoud over de risico’s) is geadviseerd dat het mogelijk was om de vooraftrek desondanks op dat moment te vragen en om deze omzetbelasting pas later weer aan te geven als herzienings-btw. Over wat op dit punt precies is besproken, is niets gesteld. Een verklaring van belanghebbende hieromtrent ontbreekt en belanghebbende is ook niet ter zitting verschenen om vragen te beantwoorden. Belanghebbende is bovendien een ervaren btw-ondernemer, die in een eerder stadium schriftelijk juist was geadviseerd over de btw-aspecten van de verbouwing. Weliswaar is de herziening van btw een complex onderwerp, zeker gezien de afwijking tussen de Nederlandse wet en de Europese btw-richtlijn op dit punt, maar dat is volgens de Rechtbank onvoldoende voor een geslaagd beroep op avas.

De Rechtbank acht de opgelegde verzuimboete passend en geboden.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBGEL:2018:3508