Op 15 september 2017 heeft belanghebbende aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2016 ingediend. Met dagtekening 2 februari 2018 heeft de inspecteur de definitieve aanslag inkomstenbelasting opgelegd en een verzuimboete van € 369 omdat de aangifte niet binnen de gestelde termijn is ingediend.

In geschil is of de verzuimboete terecht is opgelegd en of deze boete passend en geboden is.

Belanghebbende stelt dat de boete ten onrechte is opgelegd, omdat zij de uitnodiging tot het doen van aangifte, de herinnering en de aanmaning niet heeft ontvangen en omdat namens haar uitstel tot het doen van aangifte is gevraagd op grond van de uitstelregeling voor belastingconsulenten (Beconregeling). Subsidiair betoogt belanghebbende dat de boete naar nihil moet worden verminderd, omdat de inspecteur te laat uitspraak op bezwaar heeft gedaan.

De inspecteur stelt dat hij geen uitstelverzoek heeft ontvangen en dat er geen uitstel is verleend. Verder stelt de inspecteur dat er wel degelijk een uitnodiging, herinnering en aanmaning naar het woonadres van belanghebbende is verzonden, waarbij een uiterste datum is gegeven tot 28 juli 2017.

De Rechtbank overweegt dat de inspecteur kopieën heeft overgelegd van de brieven van de Belastingdienst met daarop het juiste adres van belanghebbende en een schermprint van het systeem van de Belastingdienst dat de brieven zijn geregistreerd. Hoewel dit naar het oordeel van de Rechtbank geen hard bewijs is dat de brieven daadwerkelijk zijn verzonden, acht de Rechtbank toch aannemelijk dat ze zijn verzonden gelet op de wijze waarop de verzending is georganiseerd. Daarbij weegt ook mee dat belanghebbende zelf niet op de zitting was om een verklaring af te leggen en haar gemachtigde niet met zekerheid kon zeggen of belanghebbende de stukken echt niet had ontvangen. De Rechtbank gaat er daarom vanuit dat de stukken wel zijn verzonden en ook zijn ontvangen. De inspecteur kon dan ook een verzuimboete opleggen.

Gemachtigde heeft ter zitting verklaard dat hij voor al zijn cliënten uitstel vraagt en dat hij in de veronderstelling verkeerde dat dit voor belanghebbende ook was gebeurd en ook was verleend. Hij heeft dit destijds niet gecontroleerd omdat op de desbetreffende lijst van de Belastingdienst 1100 tot 1200 namen van cliënten staan en die controle te veel tijd zou vergen. Inmiddels heeft de gemachtigde geconstateerd dat belanghebbende niet op de uitstellijst voorkomt. De Rechtbank is van oordeel dat in deze situatie het risico bij belanghebbende ligt, omdat geen sprake kan zijn geweest van gerechtvaardigd vertrouwen op verleend uitstel.

De argumenten voor verlaging van de boete verwerpt de Rechtbank. Een verzuimboete is aan de orde zodra te laat aangifte wordt gedaan. De lange bezwaarduur is geen reden voor matiging omdat de redelijke termijn van twee jaar niet is overschreden. De boete van € 369 acht de Rechtbank passend en geboden voor het verzuim dat door belanghebbende is begaan.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBGEL:2019:2140