Belanghebbende deed in 2009 aangiften ten invoer voor scheepscasco’s en gebruikte daarbij de goederencode 8901 9010. Na een controle stelde de Inspecteur dat de scheepscasco’s moesten worden ingedeeld in drie andere goederencodes en reikte hij een uitnodiging tot betaling (hierna: UTB) uit. Hierover heeft belanghebbende geprocedeerd en dit heeft zij verloren. Belanghebbende verzocht daarnaast tevens om terugbetaling van het bedrag aan douanerechten ex artikel 239 CDW. Nadat de Inspecteur dit had afgewezen en de Rechtbank het beroep ongegrond had verklaard, stelde belanghebbende hoger beroep in.

Volgens belanghebbende had de Rechtbank ten onrechte geconcludeerd dat er geen sprake is van een bijzondere situatie als bedoeld in artikel 239 CDW. Het Hof overweegt dat volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (slechts) sprake is van een bijzondere situatie indien de belastingschuldige zich in een uitzonderlijke positie bevindt ten opzichte van de andere marktdeelnemers die dezelfde activiteit verrichten (C-494/09, Bolton Alimentari SpA). Belanghebbende betoogt dat zij in een dergelijke bijzondere situatie verkeert, omdat de Inspecteur heeft ‘stilgezeten’, in die zin dat hij geen van de door de belanghebbende ingediende aangiften heeft gecontroleerd.

Het hof overweegt dat de Inspecteur verplicht is om aangiften die alle vermeldingen bevatten die nodig zijn voor de toepassing van de douaneregeling onmiddellijk te aanvaarden (art. 63 CDW). Alvorens tot aanvaarding over te gaan dient de inspecteur na te gaan of de aangifte alle vereiste vermeldingen bevat. Deze aanvaardingscontrole vindt op geautomatiseerde wijze plaats. Op de Inspecteur rust niet de verplichting om de juistheid van de vermeldingen in de door hem aanvaarde aangiften te verifiëren. In dit geval heeft het geautomatiseerde systeem van de Inspecteur geen van de in de UTB betrokken aangiften voor een verificatie van de daarin opgenomen vermeldingen geselecteerd.

De Inspecteur heeft ter zake onweersproken gesteld dat aangiften voor verificatie worden geselecteerd op basis van risicoanalyse en dat geen risico’s werden onderkend ten aanzien van de invoer van scheepscasco’s, zodat geen aanleiding bestond om deze aangiften voor een controle te selecteren. Deze handelwijze is naar ’s Hofs oordeel in overeenstemming met de bedoeling van de Uniewetgever, zoals tot uitdrukking is gebracht in de preambule van Verordening EG nr. 648/2005.

Gelet op het voorgaande vormt het niet verifiëren van de aanvaarde aangiften geen bijzondere situatie in de zin van artikel 239 CDW en artikel 905 UCDW. De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank wordt bevestigd.

Instantie: Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak: 11/06/2015

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2015:3994