Aan belanghebbende is in het kader van de heffing van loonbelasting en premie volksverzekeringen een vergrijpboete opgelegd. Bij uitspraak op bezwaar is de boete door de inspecteur verminderd. De Rechtbank had het beroep van belanghebbende voor zover dat was gericht tegen de boetebeschikking, ongegrond verklaard. Hof Arnhem wees het verzoek tot matiging eveneens af, omdat de negatieve financiële positie volledig werd veroorzaakt door de verplichting van belanghebbende om de naheffingsaanslagen te betalen.

De Hoge Raad oordeelde dat die omstandigheid evenwel onvoldoende grond vormt om de slechte financiële positie van belanghebbende bij de bepaling van de hoogte van de boete buiten beschouwing te laten. Bij het opleggen van een bestuurlijke boete dient het bestuursorgaan rekening te houden met de draagkracht van de overtreder ten tijde van het besluit tot het opleggen van de boete. Wordt de beslissing van een bestuursorgaan over de hoogte van een boete aan het oordeel van de rechter onderworpen, dan dient deze in zijn oordeel rekening te houden met de omstandigheden die aannemelijk zijn geworden, waaronder diens draagkracht. De Hoge Raad verklaarde het cassatieberoep van belanghebbende gegrond en heeft de zaak verwezen naar Hof Den Bosch.

Na cassatie resteert de vraag of de boete nog verder moet worden gematigd. Hof Den Bosch is van oordeel dat de boete die door de inspecteur is opgelegd, past bij het beboetbare feit dat is begaan en dat ten tijde van het opleggen van de boete geen aanleiding bestond om de boete te matigen. Het is aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat haar huidige financiële omstandigheden aanleiding geven om de boete alsnog verder te matigen. Dat heeft zij niet gedaan. Hof Den Bosch ziet dan ook geen aanleiding de boete verder te matigen.

Hof Den Bosch 13 augustus 2015

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2015:3240