Vertrouw niet blind op de tiendagentermijn!
Op 15 oktober 2025 wees de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS, hierna ‘Afdeling’) een interessante uitspraak (ECLI:NL:RVS:2025:4948) over het indienen van nadere stukken in beroep.[1] De uitspraak biedt vooral aanleiding om stil te staan bij de toepassing van artikel 8:58 Awb.
In het kort ging het in deze zaak over appellante die zich onder meer bezighield met het schoonmaken van McDonaldsvestigingen. Naar aanleiding van een melding van een ex-werknemer zijn arbeidsinspecteurs een onderzoek gestart, waarna aan appellante boetes zijn opgelegd vanwege overtredingen van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml) en de Arbeidstijdenwet (Atw). Over deze boetes werd uiteindelijk geprocedeerd bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De appellante had meer dan tien dagen vóór de zittingsdatum aanvullende stukken ingediend. Toch werden deze stukken door de Afdeling buiten beschouwing gelaten wegens strijd met de goede procesorde. De Afdeling overweegt dat de termijn van artikel 8:58 Awb ‘niet bepalend is voor de vraag of het overleggen van nadere stukken in strijd is met de goede procesorde. Voor het antwoord op die vraag is namelijk doorslaggevend of een zinvolle bespreking van de stukken op de zitting kan plaatsvinden. Er is sprake van strijd met de goede procesorde als de nieuwe stukken zo laat worden ingediend en/of zodanig complex of omvangrijk zijn, dat de andere partijen worden belemmerd om daarop adequaat te reageren, de Afdeling wordt belemmerd in haar voorbereiding van de zitting of de goede voortgang van de procedure daardoor op een andere wijze wordt belemmerd.’
Artikel 8:58 Awb bepaalt dat partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken kunnen indienen die eerder in procedure gebrachte beroepsgronden onderbouwen.[2] Deze mogelijkheid komt oorspronkelijk voort uit de eisen van een goede procesorde en het beginsel van hoor en wederhoor[3] en beoogt de wederpartij te beschermen tegen ontijdig aan het dossier toegevoegde stukken waarop die partij niet meer adequaat kan reageren.[4] De uitspraak van de Afdeling maakt echter duidelijk dat de zogenoemde ‘tiendagentermijn’ in deze bepaling geen automatische ‘toelatingsgarantie’ biedt. Artikel 8:58 Awb geeft weliswaar een wettelijke termijn, maar uiteindelijk beoordeelt de rechter altijd nog of toelating van stukken in overeenstemming is met de goede procesorde.
In die beoordeling komt de vraag op of de ingediende stukken niet te omvangrijk of te complex zijn voor partijen om daarop adequaat te reageren, de rechter zich voldoende kan voorbereiden en de voortgang van het proces niet wordt belemmerd. Het feit dat de wet het toestaat, is dus niet voldoende. Ook uit lagere rechtspraak volgt dat vanwege de aard en omvang van de stukken sprake kan zijn van strijd met de goede procesorde, ondanks dat de stukken binnen de in artikel 8:58 Awb genoemde termijn zijn ingediend.[5]
Hoewel de Afdeling met deze uitspraak geen nieuwe koers inslaat, onderstreept zij dat stukken – die met inachtneming van de tiendagentermijn zijn ingediend – alsnog geweigerd kunnen worden. Dit kan leiden tot enige rechtsonzekerheid, aangezien de Awb immers een duidelijke termijn biedt voor het indienen van stukken, maar de rechter op grond van de goede procesorde alsnog kan besluiten die stukken buiten beschouwing te laten. Daarmee rijst de vraag op welke manier procespartijen moeten weten wat naar de maatstaf van ‘de goede procesorde’ tijdig is ingediend. Gezien de primaire doelstrekking van artikel 8:58 Awb is het evenwel te begrijpen dat deze stukken kunnen worden geweigerd, indien het aanleveren van de desbetreffende stukken er ervoor zorgt dat de wederpartij zich niet gedegen op deze stukken kan voorbereiden. Omvangrijke of complexe stukken dienen daarom zo vroeg mogelijk te worden ingediend en alleen indien er bijzondere omstandigheden aanwezig zijn, zouden deze een late indiening kunnen rechtvaardigen.
Uit de uitspraak van de Afdeling wordt daarnaast ook meegewogen dat appellante geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die verklaren waarom de stukken niet eerder konden worden ingediend. Dit blijkt fataal. Voor de procespraktijk volgt hieruit een duidelijk advies: vertrouw niet ‘blind’ op de tiendagentermijn. Wie wil voorkomen dat cruciale documenten buiten beschouwing blijven, moet in een vroeg stadium nadenken over de omvang en timing van het indienen van processtukken.
[1] ABRvS 15 oktober 2025, ECLI:NL:RVS:2025:4948.
[2] Zie ook ABRvS 28 juni 2005, AB Kort 2005, 589.
[3] CRvB 6 mei 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1068.
[4] CRvB 23 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1036, AB 2020/295.
[5] Rb. Den Haag 9 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:18624.
