A heeft als direct vertegenwoordiger van belanghebbende en o.b.v. een door belanghebbende afgegeven volmacht 13 aangiften gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van biodiesel. De biodiesel was gekocht door D SA, een Zwitserse vennootschap verbonden met belanghebbende die de goederen wilde invoeren in de EU. De aangiften zijn gedaan met preferentiële oorsprong Noorwegen, onder overlegging van certificaten EUR.1 om de Noorse oorsprong aan te tonen. Achteraf bleek dat ten onrechte aanspraak is gemaakt op het preferentiële tarief en ging de inspecteur over tot naheffing van belanghebbende van de douanerechten.

Belanghebbende stelde dat zij niet als douaneschuldenaar ex. art. 201 lid 3 CDW kan worden aangemerkt, omdat zij niet op de hoogte was van de transacties. Het hof ging hier niet in mee, en achtte het aannemelijk dat het aanmerken van belanghebbende als aangever een welbewust keuze was omdat D SA de goederen niet zelf in het vrije verkeer kon brengen (zijnde een Zwitserse vennootschap, ex. art. 64 lid 2 aanhef en letter b CDW).

De Hoge Raad behandelt het eerste middel slechts gedeeltelijk omdat het in de eerste plaats klaagt over feitelijke elementen van de hofuitspraak, namelijk of de keuze ‘welbewust’ is geweest om belanghebbende als aangever aan te wijzen. Belanghebbende draagt tevens aan niet als douaneschuldenaar aangewezen te kunnen worden omdat zij geen eigenaar was van de biodiesel en niet betrokken was bij de handelstransacties. O.g.v. art. 64 lid 1 CDW staan deze omstandigheden er niet aan in de weg dat A rechtsgeldig als vertegenwoordiger van belanghebbende heeft kunnen optreden. Belanghebbende voert tot slot nog aan dat het ten tijde van het doen van de aangiften nog niet mogelijk was als indirect vertegenwoordiger op te treden, omdat het elektronisch aangiftesysteem Sagitta deze mogelijkheid niet bood. De Hoge Raad onderschrijft het oordeel van het hof dat deze achtergrond van de keuze niet van belang is voor de beoordeling wie als douaneschuldenaar is aan te merken.

Hoge Raad 22 juni 2018, ECLI:HR:NL:2018:957