Naar aanleiding van een civiele procedure heeft de Kúria (hoogste rechter, Hongarije) het Hof onder andere verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:
Moet art. 96 lid 2 CDW aldus worden uitgelegd dat niet alleen degene die met de verkoper een overeenkomst voor het vervoer van de goederen heeft gesloten (contractuele of hoofdvervoerder) als vervoerder van de goederen moet worden aangemerkt, maar ook degene die het vervoer geheel of gedeeltelijk verricht uit hoofde van een andere, met de contractuele of hoofdvervoerder gesloten vervoerovereenkomst (ondervervoerder)?
Allereerst merkt het Hof op dat aan twee voorwaarden moet zijn voldaan om als ‘vervoerder’ in de zin van art. 96 lid 2 CDW te worden aangemerkt. Ten eerste moeten de goederen zijn aanvaard en ten tweede moet de betrokkene bij de aanvaarding weten dat zij onder de regeling extern communautair douanevervoer zijn geplaatst. Hierin verschilt de aansprakelijkheid van de vervoerder ten opzichte van de aansprakelijkheid van de aangever als bedoeld in art. 96 lid 1 CDW.
Het Hof stelt dat de in art. 96 lid 2 CDW bedoelde aansprakelijkheid van de vervoerder berust op het feit dat hij de goederen materieel onder zich heeft en dat hij weet dat zij onder de regeling communautair douanevervoer zijn geplaatst. Deze bepaling verplicht de vervoerder om de goederen binnen de gestelde termijn ongeschonden bij het douanekantoor van bestemming aan te brengen, met inachtneming van de door de douaneautoriteiten getroffen identificatiemaatregelen. In dit verband doet de vraag of de persoon die de goederen materiaal onder zich heeft, deze vervoert krachtens een onderaannemingsovereenkomst met de hoofdvervoerder niet ter zake.
Voorts merkt het Hof op dat artikel 96 lid 2 CDW zo moet worden uitgelegd dat een ondervervoerder, zoals die in het hoofdgeding, die, ten eerste, de goederen, samen met het document voor douanevervoer, op de parkeerplaats van het douanekantoor van bestemming heeft overhandigd aan de hoofdvervoerder en, ten tweede, de goederen weer heeft overgenomen voor een volgend traject, slechts verplicht was zich ervan te vergewissen dat zij bij het douanekantoor van bestemming waren aangebracht en slechts aansprakelijk kan worden gesteld voor het feit dat zij niet waren aangebracht, indien hij, toen hij de goederen opnieuw heeft overgenomen, wist dat de regeling douanevervoer niet regelmatig was beëindigd. Het staat aan de verwijzende rechter om dit na te gaan.
Gelet op het voorengaande dient op deze prejudiciële vraag te worden geantwoord dat ook op de ondervervoerder de in art. 96 lid 2 CDW bedoelde verplichting rust.
HvJ EU 21 december 2016, nr. C-547/15