Rechtbank Rotterdam heeft uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon en haar feitelijk leidinggevende wegens belastingfraude in de vrachtwagenhandel. De rechtspersoon werd veroordeeld voor het opzettelijk doen van onjuiste aangiften omzetbelasting en het niet doen van aangifte over drie kwartalen. De feitelijk leidinggevende werd eveneens veroordeeld voor zijn betrokkenheid bij deze strafbare feiten.

De verdachte rechtspersoon was betrokken bij de internationale in- en verkoop van vrachtwagens en heeft over drie kwartalen geen aangifte omzetbelasting gedaan en heeft daarnaast onjuiste aangiften omzetbelasting gedaan. Dit resulteerde telkens in een te lage heffing van belasting. De Belastingdienst liep volgens de rechtbank een fiscaal nadeel op van in totaal € 901.274,-.

De verdachte natuurlijke persoon was binnen de vennootschap de enige bestuurder en functioneerde als feitelijk leidinggevende.  De verdachte is volgens de rechtbank niet alleen katvanger geweest door het bedrijf op zijn naam te zetten, maar hij heeft ook zelf vrachtwagens ingekocht en doorverkocht en was zich ervan bewust dat het bedrijf ook bedoeld was voor de in- en verkoop van vrachtwagens. Hij had dus beter moeten weten. Dat verdachte, zoals hij zelf heeft verklaard, de aangiften had overgelaten aan een boekhouder, waardoor hij niet wist dat de belastingaangiften niet klopten, neemt volgens de rechtbank niet weg dat verdachte als feitelijk leidinggevende wel verantwoordelijk was voor het doen van aangiften.

De rechtbank benadrukt dat het opzettelijk niet of onjuist doen van aangifte omzetbelasting de werking van het belastingstelsel schaadt. Het systeem is immers gebaseerd op het vertrouwen dat ondernemers hun fiscale verplichtingen nakomen. Door geen of onjuiste aangiften te doen, heeft de rechtspersoon dit vertrouwen ondermijnd en de Belastingdienst – en daarmee de samenleving – financieel benadeeld.

De rechtbank betrekt in haar beoordeling dat de rechtspersoon in feite slechts bestond uit één persoon: de verdachte natuurlijke persoon, die zowel formeel bestuurder als enig aandeelhouder was. Zijn handelen en nalaten zijn daarmee volledig aan de rechtspersoon toe te rekenen. Ook houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat de rechtspersoon inmiddels geen bedrijfsactiviteiten meer verricht. Deze situatie speelt mee bij het bepalen van een passende straf.

De rechtbank acht het ten laste gelegde feit bewezen en veroordeelt de rechtspersoon tot een geldboete van € 90.000,00. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 183 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De drie dagen die hij in voorarrest heeft doorgebracht, worden in mindering gebracht op de gevangenisstraf.  Per saldo hoeft de verdachte aldus geen gevangenisstraf uit te zitten, tenzij hij zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit. Daarnaast legt de rechtbank een taakstraf op van 240 uur.

 

Rechtbank Rotterdam 18 april 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:5596

ECLI:NL:RBROT:2025:5596, Rechtbank Rotterdam, 83-031819-23

Rechtbank Rotterdam 18 april 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:5595

https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RBROT:2025:5596