Verdachte wordt ervan verdacht frauduleuze aangiften inkomstenbelasting voor derden te hebben ingediend. Bij de Belastingdienst werd na een controle duidelijk dat de aangiften onjuistheden bevatten. In de periode van 2 november 2011 tot en met 12 maart 2014 zijn vanaf het IP-adres van verdachte een totaal van 329 aangiften inkomstenbelasting ingediend. Deze aangiften bevatte veelal persoonsgebonden aftrekposten, zoals studiekosten en scholingsuitgaven, alimentatie, ziektekosten, giften en reiskosten.

Door de verdediging is betoogd dat het OM niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van valsheid in geschrifte. De ten laste gelegde aangiftes hebben alleen een ‘fiscale functie’ waardoor geen vervolging kan plaatsvinden via het commune valsheidsdelict. Het Hof is van oordeel dat het OM ontvankelijk is in de vervolging, omdat de wetgever niet heeft gewild dat fiscaal strafrechtelijke waarborgen kunnen worden omzeild door fiscaal strafbare feiten ten laste te leggen als commune delicten.

Het hof acht bewezen dat de verdachte in de periode van 2 november 2011 tot en met 12 maart 2014 meermalen opzettelijk aangiften voor de inkomstenbelasting premie volksverzekeringen voor derden opzettelijk onjuist heeft gedaan, immers heeft verdachte bij de aangifte inkomstenbelasting te hoge en gefingeerde aftrekposten opgegeven. Dit strekt ertoe dat er te weinig belasting werd geheven. De mensen voor wie verdachte de belastingaangiften heeft ingevuld, zijn eveneens benadeeld, doordat zij geconfronteerd zijn m et hoge terugvorderingen door de Belastingdienst en soms met een belastingschuld. Met de totale belastingfraude was ongeveer € 300.000.

Het Hof houdt er rekening mee dat verdachte kampt met gezondheidsproblemen. Hij ondergaat geregeld bestralingen en slikt de nodige medicatie vanwege een tumor in zijn hoof. Het Hof zal daarom een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Verder houdt het Hof rekening met een overschrijding van de redelijke termijn.

Het hof veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2019:4241