De verdachte betrof de grondlegger, rector en bestuurder van de Islamitische Universiteit van Europa (hierna: de ‘IUE’). Hij zou betrokken zijn geweest bij de verkoop van valse kwitanties op naam van de IUE. Op de uitgegeven kwitanties stond een bedrag vermeld dat als gift aan de IUE zou zijn voldaan, terwijl dat in werkelijkheid een lager bedrag betrof. Door het hogere in de kwitantie opgenomen bedrag als aftrekpost in belastingaangiften op te nemen, kon een belastingvoordeel worden verkregen waarop in feite geen recht bestond nu de opgegeven gift immers niet (volledig) was voldaan. Na het intrekken van de ANBI-status zou de IUE met een vergelijkbare constructie zijn doorgegaan, maar dan met de verkoop van vervalste sponsorovereenkomsten en donatieverklaringen.

Het betoog van de verdediging in deze zaak komt er in de kern op neer dat de verdachte geen betrokkenheid heeft gehad bij de totstandkoming van de valse kwitanties, sponsorovereenkomsten of donatieverklaringen of zich nooit met het invullen van belastingaangiften heeft beziggehouden en daarvan geen wetenschap had. Naar het oordeel van Rechtbank Rotterdam bevat het dossier echter voldoende informatie over de frauduleuze totstandkoming van deze stukken, zodat vast staat dat deze stukken vals zijn opgemaakt. Uit de bewijsmiddelen, waaronder getuigenverklaringen, is af te leiden dat de verdachte feitelijk heeft deelgenomen aan de frauduleuze handelingen en wist welke frauduleuze handelingen er werden verricht en dat hij er een uitgesproken voorstander van was. Volgens de rechtbank kan het dan ook niet anders zijn dan dat hij als bestuurder, maar ook als feitelijk leidinggevende deze handelingen heeft aangestuurd en daarvoor in strafrechtelijke zin verantwoordelijk moet worden gehouden. Verder staat vast dat de verdachte geen maatregelen heeft getroffen ter voorkoming van deze gedragingen, terwijl hij daartoe wel bevoegd en redelijkerwijs gehouden was.

De rechtbank acht daarmee bewezen dat de verdachte zich als feitelijk leidinggevende van de IUE schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift, belastingfraude en gewoontewitwassen. De rechtbank rekent de verdachte dit zeer aan, aangezien dit alles op zeer grote schaal en gedurende langere tijd gebeurde, met een systematisch karakter. Daarnaast rekent de rechtbank de verdachte aan dat hij in dit verband niet alleen misbruik heeft gemaakt van zijn functie bij de IUE, maar ook van zijn positie binnen de Islamitische gemeenschap en het vertrouwen dat men in hem had en vanuit die positie ongeoorloofde druk op anderen – waaronder zijn eigen schoonzoon – had uitgeoefend.

Verder weegt de rechtbank in het nadeel van de verdachte mee dat hij zich al enkele jaren onttrekt aan de voorlopige hechtenis door in Turkije te verblijven. De verdachte is dus, anders dan zijn schoonzoon, medeverdachte in deze zaak, niet ter zitting verschenen. Evenmin heeft hij eerder in zijn verhoren bij de politie enige verantwoordelijkheid genomen voor de bijzonder kwalijke gang van zaken binnen de IUE. De rechtbank acht gelet op dit alles een gevangenisstraf van 28 maanden passend en geboden. Voor diens betrokkenheid bij (het medeplegen van) valsheid in geschrift, belastingfraude en witwassen is de schoonzoon van verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 108 dagen en een taakstraf van 180 uur.

Rechtbank Rotterdam 15 maart 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:2142 en ECLI:NL:RBROT:2023:2143

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBROT:2023:2142

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBROT:2023:2143