Een rechtspersoon verkoopt goederen voor bedragen in contanten van € 15.000 of meer en is daarmee een ‘instelling in de zin van de Wwft. De rechtspersoon heeft een aantal contante transacties van boven de € 25.000 niet onverwijld gemeld aan de FIU en daarmee haar meldplicht geschonden. De rechtbank veroordeelt de rechtspersoon tot een geldboete van € 40.000, waarvan € 20.000 voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar. De bestuurder wordt vrijgesproken omdat niet kan worden bewezen dat hij hieraan opzettelijk feitelijk leiding heeft gegeven.

De rechtspersoon wordt verweten dat zij niet heeft voldaan aan haar meldplicht ex art. 16 Wwft. De verdediging bepleit vrijspraak omdat volgens haar het niet melden van de betreffende transacties niet aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. De rechtspersoon neemt volgens de verdediging een voortrekkersrol aan in haar branche waar het gaat om naleving van regelgeving en de strafrechtelijke verwijten zijn gepleegd door een ondergeschikte functionaris.

De rechtbank constateert dat de rechtspersoon kwalificeert als Wwft-instelling en derhalve ongebruikelijke transacties dient te melden bij de Financial Intelligence Unit-Nederland. Daarnaast stelt zij vast dat de verdachte tenminste zes ongebruikelijke transacties heeft verricht; dit betroffen contante betalingen van meer dan € 25.000 die op grond van de objectieve indicator onverwijld gemeld dienden te worden, hetgeen niet is gebeurd. Volgens de rechtbank dient dit redelijkerwijs aan de verdachte te worden toegerekend aangezien sprake is van een gedraging die tot de normale taakuitoefening van de rechtspersoon behoorde.

Bij de strafoplegging neemt de rechtbank in het voordeel van de verdachte mee dat zij vanaf het begin volledig heeft meegewerkt aan het onderzoek. Zij veroordeelt de rechtspersoon daarom tot betaling van een geldboete van € 40.000, waarvan € 20.000 voorwaardelijk en met een proeftijd van één jaar. De officier van justitie had dezelfde straf geëist maar met een proeftijd van twee jaar.

In de aanverwante zaak wordt de bestuurder eveneens vervolgd en wordt hem het feitelijk leidinggeven aan het niet melden van meldingsplichtige transacties door de rechtspersoon tenlastegelegd. Hoewel de verdachte (middellijk) bestuurder van de betreffende rechtspersoon was, kan volgens de rechtbank niet worden bewezen dat hij opzet heeft gehad op het niet voldoen aan de meldplicht. Uit het dossier blijkt namelijk niet dat de verdachte doelbewust of met voorwaardelijk opzet beleid heeft gevoerd op het niet nakomen van de meldplicht.

De verdachte had het melden van ongebruikelijke transacties gedelegeerd aan de boekhouder van de rechtspersoon. Op zitting heeft de verdachte verklaard dat zijn boekhouder op de hoogte was van de relevante regelgeving, zijn werk goed uitvoerde, hij wekelijks contact met hem had en er wekelijks Wwft-meldingen werden gemaakt. De verdachte verklaart dat hij niet begrijpt, en nog steeds niet begrijpt, hoe het kan dat de onderhavige transacties niet gemeld zijn. Zijn boekhouder heeft nooit aangegeven dat het hem niet lukte om de meldingen tijdig te doen, noch dat er omstandigheden waren dat hij zijn werk niet goed kon uitvoeren. Hij heeft altijd volledig op zijn boekhouder vertrouwd en had geen aanleiding om aan te nemen dat meldingen niet of niet tijdig werden gedaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat het niet naleven van de Wwft niet door het handelen of nalaten van de verdachte is ontstaan en zij spreekt de verdachte vrij.

Rb. Amsterdam 22 april 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:2599 (bestuurder) (gepubliceerd op 1 juni 2021)

Rb. Amsterdam 22 april 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:2600 (rechtspersoon) (gepubliceerd op 1 juni 2021)