Een eigenaresse van een administratiekantoor zou – samen met de klant – opzettelijk onjuist aangiften omzetbelasting hebben gedaan met een belastingnadeel van bijna € 450.000. De verdediging betoogt echter dat de aangiften zijn gedaan door twee medewerkers van kantoor en dat hun handelen niet aan de eigenaresse kunnen worden toegerekend. De eigenaresse sprak regelmatig met haar medewerkers over eventuele problemen en vertrouwde erop dat haar werknemers op de juiste wijze aangifte omzetbelasting deden. Zij zou verder geen signalen van hen hebben gekregen waaruit zij kon opmaken dat dit niet het geval was.

Rechtbank Rotterdam overweegt dat door het administratiekantoor onjuiste aangiften omzetbelasting zijn ingediend ten name van een klant (die tevens wordt vervolgd).
Deze aangiften zijn ingediend door twee medewerkers van het administratiekantoor. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of bewezen kan worden of sprake is geweest van het in vereniging opzettelijk doen van onjuiste aangiften omzetbelasting.

De rechtbank overweegt dat de klant en de twee medewerkers contact hebben gehad over de aangiften omzetbelasting en dat de klant wist op basis van zijn omzet dat deze aangiften onjuist waren. Voorts overweegt de rechtbank dat de eigenaresse verantwoordelijk was voor het opstellen van de jaarrekeningen en het indienen van de aangiften inkomstenbelasting. Over de jaren 2014, 2015 en 2016 waren nog geen aangiften inkomstenbelasting gedaan voor de klant omdat de dossiers niet compleet waren. De eigenaresse zou de klant zelf – vanwege de stijging van de omzet – hebben geadviseerd zijn eenmanszaak om te zetten naar een besloten vennootschap.
De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat zij dus inzicht had in de omzetcijfers en ermee bekend was dat de (omzet)belastingdossiers niet compleet waren. Daarnaast heeft de zij bij de FIOD verklaard dat, indien er geen informatie werd aangeleverd door de klanten, een nihilaangifte werd ingediend, hetgeen ook door een getuige wordt bevestigd.

De rechtbank concludeert dat de eigenaresse als leidinggevende op basis van een gezagsverhouding kon beschikken over de gedragingen van haar werknemers. Door niet in te grijpen en onvoldoende toezicht te houden heeft zij die gedragingen ook aanvaard en kunnen die haar worden toegerekend. De rechtbank acht daarmee wettig en overtuigend bewijs voorhanden om tot een veroordeling te komen.

Gezien de ernst van het feit, de omvang van de benadeling en de lange periode waarbinnen het feit is gepleegd kan volgens de rechtbank in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank ziet daar echter vanaf,
nu de reclassering hiervoor contra-indicaties ziet en ook de officier van justitie die niet heeft gevorderd. In plaats daarvan worden een taakstraf van 240 uur, een geldboete van € 25.000 en een beroepsverbod voor de duur van drie jaren opgelegd.

De klant wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 22 maanden (waarvan 8 maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders beslist). Uit de nadeelberekeningen van de FIOD in die zaak blijkt dat het zou gaan om bijna € 450.000 aan te weinige betaalde omzetbelasting en ook ruim € 500.000 aan te weinig betaalde inkomstenbelasting.

Rechtbank Rotterdam 28 februari 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:1848 (eigenaresse administratiekantoor)

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBROT:2023:1848

Rechtbank Rotterdam 28 februari 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:1849 (klant)

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBROT:2023:1849