Aan belanghebbende zijn navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en vermogensbelasting en boeten opgelegd wegens het aanhouden van een KB-Luxbankrekening. De navorderingsaanslagen zijn opgelegd met een verhoging van 100% van de nagevorderde belasting.
Na verwijzing door de Hoge Raad is het Hof van oordeel dat in deze stand van het geding dient te worden uitgegaan van de juistheid van de omstreden navorderingsaanslagen. Volgens het Hof is er voldoende bewijs dat belanghebbende de beboetbare feiten heeft gedaan.
Bij het vaststellen van de navorderingsaanslag voor het jaar 1996 heeft de inspecteur het vermogen van de echtgenote van belanghebbende, , bij belanghebbende in aanmerking genomen. Belanghebbende heeft ontkend van het bestaan van de rekening van zijn echtgenote bij de KB-Lux te hebben geweten en de inspecteur heeft voor het tegendeel geen of althans onvoldoende bewijs aangedragen. Het Hof overweegt dat belanghebbende op dit punt moet worden gevold.
Dat de navorderingsaanslagen juist zijn vastgesteld, doet volgens het Hof niet af aan het feit dat een boete in het licht van de feiten en omstandigheden passend en geboden moet zijn. Volgens het Hof dient daarom acht te worden geslagen op de proportionaliteit van de boete in verband met de ernst van het gepleegde feit. Daarbij dient mede acht te worden geslagen op de wijze waarop de hoogte van de verschuldigde belasting is komen vast te staan. Hieronder valt ook de omstandigheid dat inkomsten uit – verondersteld verzwegen – vermogen van de echtgenote van belanghebbende in aanmerking zijn genomen. Nu het Hof er vanuit gaat dat belanghebbende niet bekend was met die inkomsten ziet het Hof aanleiding om de boete ter zake van het jaar 1996 tot 70% van de nageheven belasting te verminderen.
Bij de beoordeling van de proportionaliteit van de boeten dient volgens het Hof ook rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat de verschuldigde belasting is komen vast te staan met omkering van de bewijslast en overschrijding van de redelijke termijn. Het Hof matigt de boeten voor de jaren 1993 en 1994 tot 64% en voor het jaar 1996 verder tot 44% van de nageheven belasting.
Hof Amsterdam, 1 oktober 2015
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2015:4143