De staatsecretaris heeft de Tweede Kamer bij brief van 29 mei 2017 geïnformeerd omtrent de geconstateerde btw-fraude welke gepleegd wordt met telecommunicatiediensten. De staatsecretaris geeft nu gevolg aan de door de Kamer geuite behoefte aan nadere toelichting op de praktische uitwerking van deze fraude. De betreffende fraude wordt gepleegd met de verkoop van belminuten. Meer in detail doet de bedoelde fraude zich voor op het moment dat een bepaalde dienstverlener een gesprek doorzet naar de volgende dienstverlener via zogenaamde transit-netwerken. Het doorzetten van gesprekken is noodzakelijk daar een provider veelal niet over eigen connecties naar alle landen van de wereld beschikt. De feitelijke dienst betreft zo het aan de ander toestaan dat van een bepaald netwerk gebruik wordt gemaakt. Het frauduleuze aspect in deze dienstverlening is gelegen in het feit dat de dienstverlener wel btw in rekening brengt aan de afnemer, maar deze niet afdraagt aan de fiscus.

Deze fraude is door middel van de gebruikelijke informatiebronnen niet te detecteren. De bedoelde dienstverlening gaat immers niet gepaard met fysieke vervoersbewegingen. Daarnaast geldt ten aanzien van dergelijke diensten geen meldplicht (geen listing van ICT’s) indien deze vanuit en naar derden-landen worden verricht. Door middel van analyse van beschikbare informatie in een ander onderzoek, is deze fraude toch aan het licht gekomen.

Zoals de staatssecretaris in de vermelde brief reeds heeft beschreven, kan de bedoelde btw-fraude op effectieve wijze worden bestreden door middel van een verleggingsregeling. Deze antimisbruikregeling verlegt de plicht tot afdracht van de leverancier naar de afnemer, zodat een kwaadwillende leverancier niet de gelegenheid heeft om de schatkist te benadelen. Deze verleggingsregeling wordt vanaf 1 september 2017 toegepast op diensten welke vallen binnen de afgebakende definitie van telecommunicatiediensten zoals deze is gegeven in de Wet op de omzetbelasting 1968.

De voorgestelde verleggingsregeling betreft een beperkte verlegging in één specifieke sector. Anders dan bij een algehele verlegging van de btw, bestaat bij zo een beperkte verlegging niet het risico op verschuiving naar andere vormen van btw-fraude. Op het moment dat de btw immers wordt verlegd naar de afnemer, fungeert de door de leverancier verstrekte factuur voor de afnemer niet langer als een bewijsmiddel ten einde de aftrek te verkrijgen. Indien de btw algeheel wordt verlegd, kan de factuur, volgens de staatssecretaris, gemakkelijker buiten de boekhouding worden gehouden. Hierdoor bestaat dan het gevaar op zwarte omzet. Hij licht dit verder niet toe. Bij de voorgestelde verleggingsregeling doet een dergelijk gevaar zich dus niet voor.

Zoals vaak het geval is, heeft ook deze antimisbruikregeling zijn weerslag op het bedrijfsleven. Bedrijven zullen immers genoodzaakt zijn hun administratieve systemen af te stemmen op de bedoelde verlegging van de plicht tot afdracht. Zo neemt de dienstverlener voortaan op zijn factuur de bewoordingen ‘btw verlegd’ op, terwijl de afnemer zijn btw aangifte kenmerkt met de bewoordingen ‘btw naar mij verlegd’. Mits aftrekgerechtigd, brengt de afnemer vervolgens in diezelfde aangifte de aan hem verlegde btw in aftrek.

Ministerie van Financiën 4 september 2017, nr. 2017-0000175453