Klaagster en haar moeder zijn in geschil geraakt over diverse met elkaar aangegane overeenkomsten, waaronder die tot verkoop van een paard. Dit heeft geleid tot gerechtelijke procedures en in het kader hiervan heeft betrokkene als accountant-administratieconsulent een accountantsverklaring afgegeven. Hierin verklaart hij dat niet klaagster, maar haar moeder het paard heeft gekocht.

Klaagster verwijt betrokkene dat zijn verklaring niet op waarheid berust aangezien zij het paard zou hebben gekocht en niet haar moeder. De accountant stelt dat hij in zijn verklaring niet anders of meer heeft verklaard dan hij kon opmaken uit de door hem geraadpleegde stukken zoals een koop- en verkoopovereenkomst van het paard, de jaarrekeningen van de betrokken vennootschappen en een factuur over de verkoop van het paard.

De Accountantskamer oordeelt dat aan de verklaring van betrokkene een aspect van ‘assurance’ niet kan worden ontzegd. Dergelijke verklaringen dienen dan ook een deugdelijke grondslag te hebben. Het onderzoek van betrokkene is onvolledig geweest, nu onder meer de naam van klaagster op de stukken staan en niet die van haar moeder. Het oordeel en de verklaring van betrokkene ontberen een deugdelijke grondslag waardoor hij bij het afgeven van de verklaring in strijd heeft gehandeld met het fundamentele beginsel vakbekwaamheid en zorgvuldigheid.

De Accountantskamer acht de maatregel van berisping passend en geboden. Daarbij is in aanmerking genomen dat de accountant redelijkerwijs kon weten dat zijn verklaring in verschillende gerechtelijke procedures een rol zou spelen, waardoor bij het opstellen hiervan extra zorgvuldigheid is vereist. Anderzijds is meegewogen dat betrokkene niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld.

Bron

Accountantskamer 9 september 2016, ECLI:NL:TACAKN:2016:91

http://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI__NL__TACAKN__2016__91