Het OM vervolgt een rechtspersoon die handelde in vlees voor het opmaken van een valse bedrijfsadministratie door daarin valse facturen en/of creditnota’s te verwerken (art. 225 lid 1 Sr). Het plegen van valsheid in geschrifte. In hoger beroep stelt de verdediging zich op het standpunt dat het OM niet-ontvankelijk is in de vervolging op grond van art 69 lid 4 AWR. Daarin is bepaald dat strafvervolging op grond van art. 225 lid 2 Sr (het voorhanden hebben of gebruik maken van een vals geschrift) is uitgesloten indien het feit ter zake waarvan wordt vervolgd, ook onder de bepalingen van art. 69 lid 1 en 2 AWR valt.
Volgens de verdediging kan bij beantwoording van de vraag of artikel 69 lid 4 AWR van toepassing is, niet uitsluitend worden gekeken naar de tekst van de tenlastelegging. Alhoewel de tenlastelegging is toegesneden op artikel 225 lid 1 Sr, is beslissend of het feit zoals dat in werkelijkheid is gepleegd, onder de bepaling van artikel 69 AWR kan worden gebracht.
Het hof overweegt dat uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de samenloop van fiscale beboeting met strafvervolging op grond van artikel 225 lid 1 Sr niet uitgesloten hoeft te worden. De verdachte wordt verweten; het opmaken van een valse bedrijfsadministratie door daarin valse facturen en/of creditnota’s te verwerken of te doen verwerken, met het oogmerk om deze administratie als echt en onvervalst te gebruiken. De tenlastelegging in deze zaak is gebaseerd op artikel 225 lid 1 Sr en ziet niet op het voorhanden hebben of het gebruik maken van een valse bedrijfsadministratie als bedoeld in artikel 225 lid 2 Sr. Gelet op de tekst van de wet en de parlementaire geschiedenis is artikel 69 lid 4 AWR niet van toepassing op een strafbaar feit dat is gebaseerd op artikel 225 lid 1 Sr. Het OM is daarom ontvankelijk in de vervolging.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een valse bedrijfsadministratie heeft opgesteld door onjuiste inkoop- en verkoopfacturen op te nemen. Deze facturen hebben betrekking op de handel van de verdachte rechtspersoon met andere ondernemingen. Ze vermelden minder dieren en vlees, dan daadwerkelijk is geleverd volgens de onderzochte bescheiden, zoals de afleverbonnen. Deze handelingen kunnen aan de verdachte rechtspersoon worden toegerekend, omdat ze binnen de sfeer van de rechtspersoon zijn verricht.
Met betrekking tot de strafmaat verzoekt de verdediging om de verdachte schuldig te verklaren zonder een straf op te leggen, omdat de onderneming failliet is verklaard en geen activa bezit. Aangezien er geen verifieerbare gegevens zijn overgelegd om dit te ondersteunen, gaat het hof aan dit verzoek voorbij. Het hof acht alles afwegende in beginsel een geldboete van € 50.000 passend en geboden. Vanwege overschrijding van de redelijke termijn wordt de boete gematigd tot € 40.000.
Hof Amsterdam 8 november 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:3101
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2024:3101