In de woning van belanghebbende heeft een doorzoeking plaatsgevonden op 31 augustus 2011. Daarbij zijn contante geldbedragen van in totaal € 16.000, een vuurwapen, munitie en plastic zakken met resten van henneptoppen aangetroffen.

Op 1 april 2014 is belanghebbende door de politie staande gehouden. Belanghebbende was op dat moment bestuurder van een personenauto. In de auto zijn onder meer een schietvest, contant geld voor een bedrag van € 28.000, gripzakjes met henneptoppen en een plastic zak met hennepplantenresten aangetroffen. Belanghebbende is toen aangehouden op verdenking van witwassen en overtreding van de Opiumwet.

De inspecteur heeft in 2014 de Officier van Justitie verzocht om inzage in de onderzoeksgegevens uit het strafrechtelijk onderzoek. De Belastingdienst is vervolgens een fiscaal onderzoek gestart. Daarbij zijn kasopstellingen gemaakt. In de kasopstelling zijn voor elk van de jaren 2009 tot en met 2013 de contante stortingen op bankrekeningen van belanghebbende, de contant bij belanghebbende aangetroffen bedragen en de contante aankopen bij elkaar opgeteld. Daarop zijn de contante opnamen in de betreffende jaren en de contante stortingen waar belanghebbende een toereikende verklaring voor had, in mindering gebracht.

Omdat belanghebbende voor elk van de jaren 2009 tot en met 2013 had aangegeven dat zijn inkomsten nihil waren, heeft de inspecteur (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting opgelegd alsmede vergrijpboetes. In geschil is of de opgelegde vergrijpboetes van respectievelijk € 12.076 en € 23.998 over 2012 en 2013 terecht en tot het juiste bedrag zijn opgelegd.

Ten aanzien van de opgelegde vergrijpboete over 2012 is de Rechtbank van oordeel dat deze op de juiste wijze is aangekondigd en terecht aan belanghebbende is opgelegd. Naar het oordeel van de Rechtbank is het aan de opzet van belanghebbende te wijten dat hij een onjuiste aangifte heeft gedaan. De Rechtbank acht bewezen dat belanghebbende inkomsten uit werkzaamheden heeft gehad en dat dit om een zodanig hoog bedrag gaat dat de Rechtbank tevens bewezen acht dat belanghebbende zich ervan bewust is geweest dat sprake was van inkomsten die hij in de aangifte had dienen te vermelden. De stelling van belanghebbende dat hij niet bekend was met de wettelijke verplichting belastbaar inkomsten te melden in zijn aangifte, acht de Rechtbank niet geloofwaardig. Door zijn handelwijze heeft belanghebbende willens en wetens (op zijn minst) het risico genomen dat van hem te weinig belasting zou worden geheven. Wel ziet de Rechtbank aanleiding de vergrijpboete te matigen met 10% in verband met de overschrijding van de redelijke termijn.

De vergrijpboete van 2013 zal worden verlaagd, omdat deze berust op een onjuiste grondslag. Bij het vaststellen van de vergrijpboete was abusievelijk uitgegaan van het inkomen uit werk en woning als grondslag in plaats van het bedrag van de aanslag. Verder zal de Rechtbank de boete (verder) matigen met 5% in verband de overschrijding van de redelijke termijn.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBZWB:2018:3756