Aan belanghebbende zijn over de jaren 2005 tot en met 2009 navorderingsaanslagen IB/PVV opgelegd alsook zijn vergrijpboeten van 50% opgelegd.

In oktober 2008 is de inspecteur naar aanleiding van een signaal naar de herkomst van een auto, merk Maserati, een onderzoek gestart naar de handel in auto’s door belanghebbende, de verkoper van deze auto. De officier van justitie heeft de inspecteur toestemming gegeven de benodigde strafvorderlijke gegevens te gebruiken. Daaruit is gebleken dat belanghebbende inkomsten heeft gehad uit een autohandel en uit verzekeringsfraude waarvoor belanghebbende is veroordeeld.

De Rechtbank is van oordeel dat belanghebbende de inkomsten had moeten opgeven als resultaat uit overige werkzaamheden (row). Door dit niet te doen heeft belanghebbende willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij onjuist en onvolledig aangifte zou doen en dat als gevolg hiervan de (primitieve) aanslagen tot te lage bedragen zouden worden vastgesteld. Het voor opzet vereiste bewustzijn bij belanghebbende berust naar het oordeel van de Rechtbank met name op de bewezenverklaring in het strafvonnis waaruit volgt dat belanghebbende zich wederrechtelijk aanzienlijke voordelen heeft toegeëigend en hiervoor de nodige inspanningen heeft verricht.

Gelet op de aard en de omvang van de gedurende vijf jaren verrichte werkzaamheden, de bij belanghebbende beroepsmatig aanwezige kennis en ervaring op het gebied van verzekeringen en de omvang van de hieruit voortgekomen voordelen, is de Rechtbank van oordeel dat het voor opzet vereiste bewustzijn bij belanghebbende aanwezig is geweest ten tijde van het doen van de aangiften.

De Rechtbank verwerpt het beroep op afwezigheid van alle schuld (avas) en een pleitbaar standpunt. Belanghebbende was naar het oordeel van de Rechtbank hoe dan ook gehouden de door hem genoten inkomsten in zijn aangiftes te vermelden. Hij heeft bewust op de koop toegenomen dat de aangiftes onjuist zouden zijn. Hoewel belanghebbende door de strafrechter is veroordeeld voor andere delicten dan waarvoor in de onderhavige zaken boetes zijn opgelegd, neemt dit niet weg dat hetgeen belanghebbende in deze zaken heeft aangevoerd, noch de in het strafvonnis bewezenverklaarde feiten, reden voor de Rechtbank zijn om een pleitbaar standpunt of avas aanwezig te achten.

De Rechtbank ziet in de omstandigheid dat de aanslagen met toepassing van omkering en verzwaring van de bewijslast zijn opgelegd, geen aanleiding de vergrijpboetes te verminderen. De aanslagen berusten op strafrechtelijke bewezenverklaringen en de Rechtbank heeft geen twijfel over de juistheid en de hoogte van de in aanmerking genomen inkomsten.

De inspecteur heeft de vergrijpboetes reeds gematigd met 20% in verband met de overschrijding van de redelijke termijn. De Rechtbank ziet geen aanleiding om de boetes verder te matigen. Evenmin vanwege een beperkte financiële draagkracht nu het aan belanghebbende zelf is te wijten dat belanghebbende in deze positie zit.

Rechtbank Noord-Holland 12 januari 2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:132

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBNHO:2018:132