Aan belanghebbende zijn over de jaren 2012 en 2013 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting opgelegd en vergrijpboetes opgelegd van respectievelijk € 264.976 en € 206.385.

Naar aanleiding van signalen van de GGD heeft de Belastingdienst een controle ingesteld bij een gastouderbureau. Vervolgens is de FIOD naar aanleiding van deze controle in 2014 een strafrechtelijk onderzoek gestart naar onder meer belanghebbende in verband met mogelijke fraude bij het gastouderbureau. Uit het strafrechtelijk onderzoek is naar voren gekomen dat doorgaans door (of met behulp van) belanghebbende onjuiste aanvragen kinderopvangtoeslag werden ingediend, waarbij te veel aan opvanguren werd opgevoerd of waarbij ten aanzien van één of meerdere kinderen in het geheel geen opvang werd genoten. Belanghebbende is daarvoor strafrechtelijk veroordeeld en tevens is belanghebbende veroordeeld tot betaling aan de Staat van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel.

In geschil is onder meer of de vergrijpboetes terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.

Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat het zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden, omdat de inspecteur niet zelf de voor de belastingheffing relevante stukken uit het FIOD-dossier heeft geselecteerd en daarmee niet het nodige onderzoek heeft verricht naar de relevante feiten en de af te wegen belangen.

Het Hof verwerpt het verweer. Anders dan belanghebbende stelt, kan naar het oordeel van het Hof in het kader van het zorgvuldigheidsbeginsel niet van de inspecteur worden verlangd dat deze zelf een selectie maakt uit het FIOD-dossier.

Het Hof onderschrijft verder de overwegingen van de Rechtbank waarbij ervan wordt uitgegaan dat belanghebbende aanzienlijke bedragen aan winst uit onderneming heeft genoten, hij wist dat die inkomsten aangegeven moesten worden en dat hij – door deze inkomsten ten onrechte niet in de aangiften op te nemen – willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat te weinig belasting is geheven. De Rechtbank ziet wel aanleiding om de opgelegde vergrijpboetes van 50% te matigen tot 30% omdat de navorderingsaanslag inkomstenbelasting met toepassing van omkering van de bewijslast is vastgesteld. De Rechtbank heeft de vergrijpboetes verder gematigd tot 20%, omdat de redelijke termijn met meer dan zes maanden is overschreden.

Het Hof acht de boete, met inachtneming van de door de Rechtbank toegepaste matiging, passend en geboden.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHDHA:2019:1183