Belanghebbende heeft in haar aangiften inkomstenbelasting voor de jaren 2003 tot en met 2014 geen melding gemaakt van de door haar aangehouden bankrekening bij de Zwitserse UBS-bank. Belanghebbende heeft op 27 oktober 2015 ten aanzien van deze bankrekening een beroep gedaan op de inkeerregeling.

De Rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van vrijwillige inkeer. Belanghebbende is door UBS in een brief van 16 september 2015 schriftelijk geïnformeerd over het feit dat de Belastingdienst om informatie heeft verzocht bij de Zwitserse belastingautoriteiten over UBS-rekeninghouders. Daarbij had publicatie in het Bundesblatt plaatsgevonden en vervolgens heeft een groot aantal Nederlandse media op zondag 27 september 2015 over het informatieverzoek bericht. Ook is namens belanghebbende op 30 september 2015 contact opgenomen met de Zwitserse autoriteiten. Deze feiten laten volgens de Rechtbank geen andere conclusie toe dan dat belanghebbende objectief gezien redelijkerwijs moest vermoeden dat de inspecteur op de hoogte zou raken van haar rekening bij de UBS-bank en pas toen het voor haar duidelijk werd dat de inspecteur haar op het spoor zou komen, is ingekeerd. Hieraan voegt de Rechtbank nog toe dat na het formele beroep op de inkeerregeling van 27 oktober 2015 het nog ruim vier maanden heeft geduurd voordat belanghebbende – nadat de inspecteur daarom had gevraagd – alle gegevens met betrekking tot de bankrekening aan de inspecteur heeft verstrekt en daarmee de inkeer pas heeft voltooid.

De inspecteur heeft voor de jaren 2003 tot en met 2007 boetes opgelegd van 40% en boetes van 100% voor de jaren 2008 tot en met 2014. De Rechtbank acht de opgelegde boetes passend en geboden. In verband met een overschrijding van de redelijke termijn met zes maanden, ziet de Rechtbank aanleiding de boetes met 10% te verminderen.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBGEL:2019:1