Aan belanghebbende zijn over de jaren 2008 tot en met 2010 diverse navorderingsaanslagen inkomstenbelasting met vergrijpboetes van 25 % opgelegd.

Belanghebbende drijft in de vorm van een eenmanszaak een autohandel en heeft zijn onderneming op 23 oktober 2009 bij de Belastingdienst aangemeld. Tot 22 september 2009 werd een autohandel gedreven in X BV, waarvan alle aandelen middellijk werden gehouden door belanghebbende. De BV is op 22 september 2009 in staat van faillissement verklaard en is op 2 november 2010 geliquideerd. De inspecteur heeft in 2013 een boekenonderzoek ingesteld. Omdat volgens de inspecteur door belanghebbende niet of niet geheel aan de administratieve verplichtingen en de verplichtingen tot inlichtingenverstrekking is voldaan, heeft de inspecteur een informatiebeschikking vastgesteld en navorderingsaanslagen met vergrijpboetes opgelegd.

In geschil is of de (navorderings)aanslagen en boetebeschikkingen terecht en tot een juist bedrag zijn opgelegd.

Met betrekking tot de vergrijpboetes heeft belanghebbende gesteld dat hij tot de datum van inschrijving in het handelsregister (23 oktober 2009) niet administratieplichtig was en dat hem dus niet verweten kan worden dat tot die datum een gebrekkige administratie heeft geleid tot een te lage aanslag. Dit betoog faalt volgens het Hof, omdat belanghebbende vanaf 1 januari 2008 een onderneming drijft, waardoor hij reeds vanaf die datum administratieplichtig is in de zin van artikel 52 AWR.

Verder heeft belanghebbende gesteld dat voor geen enkel jaar is gebleken dat een gebrekkige administratie heeft geleid tot een te lage aanslag. Ook dit betoog faalt volgens het Hof. Bij het boekenonderzoek is gebleken dat de administratie van belanghebbende ondeugdelijk is, omdat onder meer de kasadministratie, een bankadministratie en een voorraadadministratie ontbreken. Belanghebbende heeft ter zitting bij de Rechtbank bevestigd dat hij zich daarvan bewust was. Op basis van deze gebrekkige administratie heeft belanghebbende aangiften gedaan die tot te lage aanslagen hebben geleid, hetgeen als een grove onachtzaamheid kan worden beschouwd. Daarom is sprake van grove schuld zijdens belanghebbende, zodat de boetes terecht zijn vastgesteld op 25 % van de nagevorderde belasting. Deze boetes zijn volgens het Hof in overeenstemming met de ernst van het vergrijp. Het Hof heeft hierbij ook in aanmerking genomen dat de navorderingsaanslagen met behulp van omkering en verzwaring van de bewijslast zijn komen vast te staan.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20 februari 2018 (ECLI:NL:GHARL:2018:1690)

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHARL:2018:1690