Door de inspecteur zijn aan belanghebbende over de jaren 2011, 2012 en 2013 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en Zorgverzekeringswet opgelegd met vergrijpboeten van 50%.

Belanghebbende verrichtte activiteiten in de thuiszorg in de vorm van een eenmanszaak. Naar aanleiding van een boekenonderzoek is gebleken dat belanghebbende beschikte over aanzienlijke banktegoeden van enkele tonnen. Belanghebbende kreeg enkele jaren grote bedragen gestort van mevrouw Y. Deze bedragen zijn evenwel niet opgegeven in de aangiften inkomstenbelasting. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de bedragen die werden gestort, betalingen zijn in het kader van verleende (thuis)zorg. Om die reden heeft de inspecteur navorderingsaanslagen en boeten opgelegd.

In geschil is onder meer de vraag of de vergrijpboeten terecht zijn opgelegd.

Het Hof is met de Rechtbank van oordeel dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende substantiƫle bedragen van mevrouw Y heeft ontvangen die zij niet in de aangiften onder de inkomsten en bezittingen heeft vermeld, en dat belanghebbende zich ervan bewust is geweest dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan inkomstenbelasting niet geheven zou worden. Het Hof oordeelt dat niet alleen aan de bewustheidseis is voldaan, maar ook dat de bedragen voorwaardelijk opzettelijk niet zijn aangegeven en dat derhalve een boete van 50% passend en geboden is.

Het Hof ziet, in het feit dat de aanslagen zijn gebaseerd op schattingen en zijn opgelegd met omkering en verzwaring van de bewijslast, aanleiding de vergrijpboeten te verminderen tot 40% van de nagevorderde belasting.

Gerechtshof Den Haag 5 april 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:952

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHDHA:2017:952