Belanghebbende drijft met haar partner in firmaverband een cafetaria. Naar aanleiding van een boekenonderzoek legt de inspecteur navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2015 en 2016 met vergrijpboetes op. Volgens de inspecteur heeft belanghebbende omzet afgeroomd.  In geschil is onder meer de (hoogte van) de aanslagen en de vergrijpboetes.

De inspecteur heeft in het boekenonderzoek de volgende constateringen gedaan: dagelijks gedurende de dag worden correcties op de omzet geboekt, de correcties sluiten niet aan op gedane bestellingen en de kassamutaties worden niet bewaard. Voornoemde constateringen liggen ten grondslag aan het bestaan van een nieuw feit, de correcties en de vergrijpboeten.

De toelichting van belanghebbende – dat deze correcties verband hielden met de werkwijze van het kassasysteem en pinboekingen – vindt de rechtbank ongeloofwaardig.

Ter onderbouwing van de vergrijpboetes stelt de inspecteur dat belanghebbende bewust (willens en wetens) omzet heeft afgeroomd en daarmee de kans heeft aanvaard dat te weinig belasting werd geheven. Belanghebbende voert hiertegen aan dat haar partner de dagelijks administratie van de cafetaria deed en haar aangiften werden verzorgd door haar adviseur.

Volgens de rechtbank heeft de inspecteur in het licht van de gemotiveerde betwisting van belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende opzettelijk c.q. als gevolg van grove schuld te weinig omzet heeft verantwoord. De rechtbank laat de navorderingsaanslagen in stand maar vernietigt beide boetebeschikkingen.

Rb. Gelderland 2 februari 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:490