Belanghebbende is in 2019 strafrechtelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens witwassen, valsheid in geschrifte, oplichting en overtreding van de Opiumwet. De inspecteur heeft inlichtingen opgevraagd bij de officier van justitie en op basis daarvan navorderingsaanslagen IB over de jaren 2014 t/m 2018 met vergrijpboeten opgelegd.

Bij de rechtbank is in geschil of de opgelegde navorderingsaanslagen en vergrijpboeten terecht en niet tot te hoge bedragen zijn opgelegd. De rechtbank stelt voorop dat de inspecteur beschikt over een nieuw feit, aangezien de inlichtingen pas waren verzocht na het opleggen van de definitieve aanslagen.

De rechtbank oordeelt voorts dat belanghebbende de vereiste aangiften niet heeft gedaan. Zo heeft belanghebbende loon ontvangen, waarvan vast is komen te staan dat de dienstbetrekking valselijk is opgetuigd en is aannemelijk geworden dat er bedragen zijn ontvangen als inkomen dat niet is aangegeven in de aangifte. Daarnaast zijn er in de jaren 2016 t/m 2018 contante stortingen gedaan, een Range Rover (deels) contant aangekocht en zijn er contanten in een kluis aangetroffen waarvoor evenmin een verklaring is gegeven.

De rechtbank acht voorts de door de inspecteur gemaakt schatting van het belastbaar inkomen van belanghebbende in de jaren niet onredelijk. Het feit dat het betreffende vermogen reeds in de strafzaak verbeurd is verklaard speelt volgens de rechtbank geen rol, omdat de verbeurdverklaring pas na de in geschil zijnde belastingjaren heeft plaatsgevonden. De navorderingsaanslagen zijn daarom terecht en niet tot te hoge bedragen vastgesteld volgens de rechtbank.

Aangaande de vergrijpboeten oordeelt de rechtbank echter dat deze dienen te worden verminderd tot nihil. Daartoe overweegt de rechtbank dat de woning van belanghebbende, de aangetroffen contanten en de auto verbeurd zijn verklaard. Ter zitting heeft de inspecteur verder verklaard dat hij geen aanwijzingen heeft dat belanghebbende nog over financiƫle middelen beschikt.

In een situatie als deze, waarin bij belanghebbende de verschuldigde belasting met omkering en verzwaring van de bewijslast is vastgesteld, belanghebbende strafrechtelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf, zijn vermogen verbeurd is verklaard, aanzienlijke belastingschulden resteren en aannemelijk is dat hij niet over meer vermogen beschikt, acht de rechtbankbank de opgelegde vergrijpboeten niet meer passend en geboden.

De beroepen zijn derhalve gegrond vanwege het te hoog opleggen van vergrijpboeten. De beroepen zijn gegrond omdat de vergrijpboetes tot uiteindelijk te hoge bedragen zijn opgelegd.

Rb. Zeeland-West-Brabant 30 augustus 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:5047

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBZWB:2022:5047