Belanghebbende verricht – in de vorm van een eenmanszaak – ICT werkzaamheden. Volgens de inspecteur worden de inkomsten gegenereerd door belanghebbende gefactureerd vanuit buitenlandse entiteiten waarvan belanghebbende economisch eigenaar is, en worden deze gelden vervolgens contant door belanghebbende opgenomen dan wel staan de gelden hem via buitenlandse (Turkse) persoonlijke bankrekeningen ter beschikking. De inspecteur rekent belanghebbende in de jaren 2013 t/m 2016 gebruikelijk loon toe, kwalificeert de door belanghebbende onttrokken bedragen als winstuitdeling en betrekt de buitenlandse bankrekeningen in de box-3 grondslag.  De inspecteur legt aan belanghebbende navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) op voor de jaren 2013 t/m 2016 alsmede vergrijpenboeten van 100%  (behalve voor 2014).

Ten aanzien van de toepassing van de gebruikelijk loonregeling, is de vraag aan de orde of de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende economisch aandeelhouder is van drie buitenlandse entiteiten. De rechtbank oordeelt van wel en wijst in dit verband onder meer op het feit dat belanghebbende de opdracht tot het oprichten van de structuur heeft gegeven, uit derdenonderzoeken is gebleken dat belanghebbende nauw betrokken is bij de activiteiten van de entiteiten en dat belanghebbende op zijn Turkse bankrekeningen betalingen ontving van alle betrokken entiteiten. De inspecteur heeft daarmee aannemelijk gemaakt dat belanghebbende economisch gerechtigd was tot de (inkomsten van de) entiteiten en daarvoor werkzaamheden heeft verricht.

Deze conclusie leidt ertoe dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan en de bewijslast wordt omgekeerd en verzwaard. De rechtbank ziet – met uitzondering van het jaar 2013 – geen aanleiding het gebruikelijk loon te verminderen.

Volgens de inspecteur zijn er vergrijpboetes van 100% opgelegd vanwege meerdere strafverhogende omstandigheden. Zo noemt de inspecteur  dat er bewust een internationale structuur is opgezet ‘om belastingheffing te ontduiken’ en dat belanghebbende niet heeft meegewerkt informatie te verstrekken, ook niet nadat zijn betrokkenheid uit de beschikbare stukken was gebleken.

De rechtbank onderschrijft de strafverhogende omstandigheden maar vermindert de vergrijpboeten naar 75% (onder verwijzing naar ECLI:NL:HR:2008:BC1962) nu de boetegrondslag tot stand is gekomen met toepassing van omkering en verzwaring van de bewijslast. Voorts verlaagt de rechtbank de vergrijpboeten over 2013 en 2015 met 20% naar 55% wegens overschrijding van de redelijk met 2 jaar en 3 maanden. De rechtbank verlaagt de vergrijpboete over 2016 wegens een iets minder langere overschrijding van de redelijke termijn (1 jaar en 3 maanden) met 15% naar 60%. De rechtbank kent tenslotte op verzoek van belanghebbende aan belanghebbende een immateriële schadevergoeding toe van € 500 per half jaar (totaal € 3.000).

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 6 januari 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:76.

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBZWB:2023:76