Belanghebbende heeft in 2011 aandelen van een vennootschap in Suriname geschonken gekregen, welke in 2012 zijn verkocht voor € 4.500.000. Dit bedrag is schuldig gebleven, waardoor zij een vordering heeft verkregen op de Surinaamse vennootschap. De boekhouder heeft namens belanghebbende de aangifte IB 2014 en 2015 ingediend. In deze aangiften zijn de vordering op de Surinaamse NV en de bankrekening waarop de aflossingen werden ontvangen niet vermeld. In 2018 heeft de belanghebbende bij haar nieuwe gemachtigde advies ingewonnen waarna zij herziene aangiften heeft ingediend. De inspecteur meent dat sprake is van grove schuld en legt navorderingsaanslagen op met vergrijboeten van 60%. In eerste aanleg worden deze door de rechtbank enigszins gematigd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn tot € 26.672 (2014) en € 27.486 (2015).

Volgens Hof Den Haag heeft  de inspecteur overtuigend  aangetoond dat er sprake is van grove schuld. Uit de bankafschriften volgt dat de betalingen zijn verricht door de NV ten titel van een aandelenverkoop. Belanghebbende moet hieruit redelijkerwijs hebben begrepen dat de bedragen die zij op de bankrekening ontving (in 2014 in totaal € 120.000 en in 2015 in totaal € 300.000) en die ook aanzienlijk hoger waren dan de in de voorgaande jaren (2010 en 2013) van haar vader ontvangen bedragen, geen reguliere schenkingen van de vader betroffen, maar dat sprake was van betalingen door de NV ter zake van een aandelentransactie.

Belanghebbende, die zelf niet over enige fiscale kennis beschikt, had nader – en meer specifiek – advies behoren in te winnen over de fiscale gevolgen hiervan en de gegevens van haar ter beschikking staande bankafschriften– in ieder geval horen te verstrekken aan de boekhouder, hetgeen zij niet heeft gedaan. Door dit niet te doen zijn de tot het vermogen van belanghebbende behorende vordering en het saldo op de bankrekening niet in de aangiften voor de jaren 2014 en 2015 opgenomen. Belanghebbende heeft met haar handelwijze ernstig onzorgvuldig gehandeld.

Dit neemt niet weg dat bij de beoordeling of een boete passend en geboden is, acht dient te worden geslagen op de proportionaliteit van die boete. Het hof acht het handelen van belanghebbende minder ernstig aangezien zij in 2018 opnieuw advies heeft gevraagd en zij toen wel aan de belastingadviseur de gegevens over de vordering en de bankrekening heeft verstrekt, waarnaar vervolgens de herziene aangiften zijn ingediend.

Gelet op de gedragingen van belanghebbende acht het hof het totaal van de opgelegde vergrijpboeten niet proportioneel. Het hof acht alles afwegende een boete van € 10.000, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn, passend en geboden. Uit praktisch oogpunt vernietigt het hof de boete voor het jaar 2014 en wordt de boetebeschikking 2015 verminderd.

Hof Den Haag 12 juli 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:1355 (gepubliceerd op 8 augustus 2023)

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHDHA:2023:1355