Belanghebbende is eigenaar van 2 golfbanen. Eén daarvan heeft zij sinds 1 november 2008 verhuurd aan haar 100% dochtervennootschap. Belanghebbende heeft op 6 april 2011 aan de dochtervennootschap een factuur uitgereikt ter zake van de verhuur van de golfbaan. Op deze factuur is aan de dochtervennootschap € 125.875 aan omzetbelasting inrekening gebracht. Belanghebbende heeft de omzetbelasting niet op aangifte voldaan en de dochtervennootschap heeft de omzetbelasting niet in aftrek gebracht.

De inspecteur heeft de omzetbelasting van belanghebbende nageheven en heeft daarbij een vergrijpboete opgelegd van 75%. De inspecteur heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het aan opzet van belanghebbende is te wijten dat zij dit bedrag aan omzetbelasting niet (op aangifte) heeft betaald.

Bij het Hof is in geschil of het aan opzet van belanghebbende is te wijten dat zij de omzetbelasting niet heeft betaald en, zo ja, of de opgelegde vergrijpboete passend en geboden is. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende opzet kan worden verweten met betrekking tot het niet betalen van de omzetbelasting. Uit verklaringen van belanghebbende en haar gemachtigde heeft het Hof afgeleid dat belanghebbende op het moment waarop zij de omzetbelasting op aangifte had moeten voldoen, zich ervan bewust was dat de omzetbelasting verschuldigd was en dat zij willens en wetens ervoor heeft gekozen die omzetbelasting niet op aangifte te voldoen. Aan de opzet van belanghebbende doet naar het oordeel van het Hof het feit dat de dochtervennootschap de omzetbelasting niet bij het doen van de aangifte voor de omzetbelasting in aftrek heeft gebracht niet af.

In cassatie richt het middel zich tegen het oordeel van het Hof dat er geen rekening hoeft te worden gehouden met het in aftrek brengen van de omzetbelasting door de dochtervennootschap.

De Hoge Raad overweegt dat aan opzet is voldaan indien het handelen van de belastingplichtige gericht is geweest op het niet (volledig) betalen van het  verschuldigde bedrag aan omzetbelasting dat hij op de voet van art. 14 OB op aangifte had moeten voldoen. Voor het bepalen van de hiervoor bedoelde verschuldigde omzetbelasting is niet van belang of de ondernemer aan wie de belastingplichtige omzetbelasting in rekening heeft gebracht, deze omzetbelasting wel of niet in aftrek brengt of kan brengen. Bij de straftoemeting kan evenwel de omstandigheid dat de schatkist per saldo geen nadeel heeft ondervonden een mee te wegen factor zijn, aldus de Hoge Raad. Het Hof heeft deze omstandigheid in haar oordeel betrokken, maar heeft geoordeeld dat dit van onvoldoende gewicht was voor een matiging van de boete.  Dit geeft volgens de Hoge Raad geen blijk  van een onjuiste rechtsopvatting,

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2020:973