Het BFT heeft een boete van € 12.400 opgelegd aan een administratiekantoor wegens het niet naleven van de Wwft-verplichtingen ten aanzien van een vennootschap waarvan de twee vennoten betrokken zijn in een witwasonderzoek. De vennootschap exploiteerde meerdere ondernemingen waaronder een kapperszaak en zonnestudio. Het kantoor zou hebben verzuimd om bij deze klant cliëntenonderzoek te verrichten voorafgaand aan de zakelijke relatie, de monitoringsverplichting niet hebben nageleefd, geen verscherpt cliëntenonderzoek hebben uitgevoerd en de meldingsplicht niet zijn nagekomen. Het administratiekantoor heeft bezwaar gemaakt en vervolgens beroep ingesteld.

Rechtbank Rotterdam oordeelt dat hoewel het administratiekantoor één van de vennoten heeft geïdentificeerd en diens identiteit heeft geverifieerd, dit niet is gebeurd voor de andere vennoot. Daarmee faalt het verweer van het administratiekantoor dat er geen sprake zou zijn van een overtreding van artikel 5 van de Wwft. Daarnaast had het administratiekantoor volgens de rechtbank nagelaten de overname van een eenmanszaak door de vennootschap correct te verwerken in de administratie. Het kantoor beschikte ook niet over de overnameovereenkomst, ondanks herhaalde verzoeken aan de cliënt. Dit vormde volgens het BFT een risico, vooral gezien de contante omzet van de vennootschap in 2019 en 2020, wat op witwasrisico’s duidt. De rechtbank sluit zich hierbij aan.

Het gebrek aan een overzicht van de contante omzet en de afwezigheid van een kasadministratie versterkten de zorgen van het BFT. Bovendien was een deel van de omzet pas na afloop van het boekjaar opgegeven, wat volgens het BFT wijst op een mogelijk verhoogd risico op manipulatie van contante gelden. De rechtbank onderschrijft ook dit oordeel van het BFT.

Verder oordeelde het BFT dat het administratiekantoor verscherpt cliëntenonderzoek had moeten uitvoeren, met name vanwege de vermogenstoename van de vennoten in 2018 en de inbeslagname van de administratie door de FIOD. Het kantoor had volgens het BFT ook moeten vermoeden dat de extra contante omzet uit kappersactiviteiten in 2019 mogelijk verband hield met witwassen of financiering van terrorisme. Deze transacties hadden als ongebruikelijke transacties moeten worden aangemerkt en gemeld aan de FIU. Volgens de rechtbank heeft het administratiekantoor haar standpunt – dat het vanwege de detentie van de twee vennoten het niet mogelijk was om alsnog verscherpt cliëntenonderzoek te doen – niet aannemelijk gemaakt. Het betoog slaagt daarom niet.

De rechtbank verklaart het beroep van het administratiekantoor ongegrond, waardoor de boete van € 12.400 in stand blijft.

 

Rechtbank Rotterdam 14 augustus 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:8190

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBROT:2024:8190