Belanghebbende dreef in de jaren 2008 tot en met 2011 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De ondernemingsactiviteiten bestonden uit verkoop en installatie van kunststof kozijnen, zonweringen, dakkappelen en veranda’s. Aan belanghebbende is over de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2011 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ad € 76.099 alsmede een boete van € 38.048.

De inspecteur heeft een boekenonderzoek bij belanghebbende ingesteld. Daaruit kwam naar voren dat belanghebbende zelf de aangiften omzetbelasting verzorgt en dat er geen kasadministratie wordt bijgehouden. In de jaren 2008 en 2009 zijn geen contante ontvangsten in de omzet verantwoord. De inkopen die in de jaarrekening zijn verwerkt, betreffen vrijwel uitsluitend de hulpmaterialen. De inkopen van de kozijnen, deuren en dergelijke zijn niet in de administratie verwerkt. Daarnaast sluiten de inkopen niet aan bij de nota’s. Volgens de inspecteur is dan ook sprake van omkering van de bewijslast.

In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot de juiste hoogte is opgelegd en of de bij de uitspraak van de Rechtbank verminderde boete niet te hoog is.

De inspecteur, op wie de bewijslast rust dat de omzet van belanghebbende in het naheffingstijdvak hoger was dan was aangegeven, heeft aan die bewijslast voldaan. Dit leidt tot een verhoging van de omzet en tot een totaalbedrag aan te weinig afgedragen omzetbelasting van € 76.099. De inspecteur heeft terecht dat bedrag nageheven. Nu het gecorrigeerde bedrag aan omzet niet hoger is dan het bedrag waarvan de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende dat niet als omzet heeft verantwoord, is geen plaats voor omkering en verzwaring van de bewijslast.

Ter zitting is namens belanghebbende uitsluitend een beroep gedaan op strafverminderende omstandigheden te weten geringe financiële draagkracht. Belanghebbende heeft het Hof echter geen inzicht gegeven in zijn financiële omstandigheden. Uit de door de inspecteur daaromtrent verstrekte cijfers leidt het Hof af dat belanghebbende een zodanige draagkracht heeft dat die omstandigheden niet nopen tot een vermindering van de boete. Het Hof acht een boete van € 37.621 passend en geboden. Hierbij neemt het Hof mede in aanmerking dat belanghebbende eerder was gewezen op gebreken in zijn administratie. Een vermindering dient te worden toegepast van 20% wegens overschrijding van de redelijke termijn. Aldus is de boete  vastgesteld op € 30.096.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHARL:2020:683