Voor de jaren 2014, 2015 en 2016 heeft belanghebbende aangifte inkomstenbelasting ingediend waarin een eigen woning in aanmerking is genomen waarop hij staat ingeschreven in de Gemeentelijke Basisregistratie. Uit onderzoek van de sociale recherche blijkt echter dat belanghebbende deze woning  in de onderhavige periode niet als hoofdverblijf ter beschikking heeft gestaan. Belanghebbende bleek de woning feitelijk – op één kamer na – aan een gezin te verhuren. De inspecteur heeft voor de jaren 2014 tot en met 2016 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting opgelegd alsmede vergrijpboetes.

Wat betreft de vergrijpboetes heeft de inspecteur aangevoerd dat belanghebbende willens en wetens een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven en dat daarom sprake is van (voorwaardelijk) opzet. Uit het vonnis blijkt onder andere dat belanghebbende (een deel) van de huurders niet kende en wisselende verklaringen over zijn verblijf heeft afgegeven.

De Rechtbank is echter van mening dat op basis van de verklaringen van belanghebbende niet kan worden uitgesloten dat hij van aanvang af de bedoeling heeft gehad een (klein) gedeelte van de woning eventueel voor zichzelf ter beschikking te houden. De Rechtbank wil ook niet uitsluiten dat belanghebbende naar de belastingtelefoon heeft gebeld om te informeren of hij onder die omstandigheden alsnog de hypotheekrente kon aftrekken. En hoewel uiteraard niet kan worden nagegaan welke informatie hij aan de medewerker van de belastingtelefoon heeft verstrekt en wat daarop het antwoord is geweest, acht de Rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende zich bewust is geweest van het risico een foute aangifte te doen. Daarom kan een vergrijpboete vanwege voorwaardelijk opzettelijk handelen niet worden opgelegd.

Subsidiair heeft de inspecteur aangevoerd dat sprake is van grove schuld. Het is een feit van algemene bekendheid dat betaalde hypotheekrente alleen in box 1 aftrekbaar is als de woning een eigen woning betreft. Dat is hier niet het geval. Belanghebbende heeft zich volstrekt onvoldoende geïnformeerd over de van toepassing zijnde regelgeving. Aangezien belanghebbende niet louter een kamer verhuurde en ook meer dan € 6.000 per jaar huur ontving was de kamerverhuurvrijstelling niet van toepassing en levert dit reeds daarom geen pleitbaar standpunt op. Naar het oordeel van de Rechtbank kan belanghebbende daarom grove schuld verweten worden. De vergrijpboetes worden daarom verminderd tot 25%.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2020:2524