Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd van € 385.418 alsmede een vergrijpboete van € 40.000.

Belanghebbende exploiteert een uitzendbureau en is Poolse arbeidskrachten beschikbaar gaan stellen op basis van uitzendovereenkomsten. De activiteiten van belanghebbende, bestaande uit het uitlenen van personeel, gaven de inspecteur aanleiding een onderzoek in te stellen om de sectoraansluiting voor de werknemersverzekeringen te kunnen bepalen. Uit dat onderzoek is gebleken dat belanghebbende ten onrechte de lage WW-premie heeft toegepast.

Om die reden is een naheffingsaanslag met vergrijpboete ter zake van opzet opgelegd. In geschil is onder meer of de vergrijpboete terecht is opgelegd.

De Rechtbank is van oordeel dat de omvang van de door de uitzendkrachten te verrichten arbeid in de overeenkomsten die zij met belanghebbende hebben gesloten, niet eenduidig is vastgelegd. Door belanghebbende is ter zitting verklaard dat van meet af aan duidelijk was dat de overeenkomsten met de uitzendkrachten feitelijk geen looptijd van 12 maanden hadden, omdat de uitzendkrachten niet bereid waren om 12 maanden in Nederland te werken.

Desalniettemin heeft belanghebbende ervoor gekozen om het lage percentage toe te passen in de aangiften loonheffingen. Door aldus te handelen heeft belanghebbende naar het oordeel van de Rechtbank de aanmerkelijke kans aanvaard dat te weinig premies werknemersverzekeringen zouden worden betaald. De Rechtbank is derhalve van oordeel dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet en acht de vergrijpboete terecht opgelegd.

De Rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een pleitbaar standpunt en dat het boetebedrag van € 40.000, zijnde 10,38% van de nageheven premie werknemersverzekeringen in overeenstemming is met de ernst van het vergrijp en, uit oogpunt van normhandhaving, passend en geboden is.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 23 februari 2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:1102

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBZWB:2017:1102