Aan belanghebbende is een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en een vergrijpboete van € 153.883 opgelegd. De inspecteur heeft deze navorderingsaanslag opgelegd omdat belanghebbende te kwader trouw zou hebben gehandeld door een lagere waarde van een onroerende zaak op te (laten) geven in de aangifte.

De aangifte is verzorgd door de adviseur van belanghebbende. Naar het oordeel van het Hof wist de adviseur, althans behoorde te weten, dat de waarde in het economisch verkeer op de onttrekkingsdatum beduidend hoger was dan de eerder getaxeerde waarde. Door in de aangifte toch de getaxeerde waarde op te geven heeft de adviseur naar het oordeel van het Hof willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de door hem ingediende aangifte onjuiste informatie bevatte. Derhalve was de adviseur te kwader trouw en was de inspecteur bevoegd een navorderingsaanslag op te leggen. De gevolgen van deze onregelmatigheid behoren volgens het Hof voor rekening van belanghebbende te worden gebracht. Het is immers belanghebbende geweest die de adviseur heeft ingeschakeld en van diens hulp gebruik heeft gemaakt om aan zijn aangifteverplichting te voldoen.

Ten aanzien van de boete is het Hof van oordeel dat op de inspecteur de bewijslast rust dat belanghebbende zelf opzet of grove schuld kan worden verweten. Indien het aan opzet of grove schuld van de adviseur van belanghebbende is te wijten dat er te weinig belasting is geheven, kan deze opzet of grove schuld niet aan belanghebbende worden toegerekend.

De inspecteur heeft geen, althans onvoldoende, feiten gesteld die naar het oordeel van het Hof zouden kunnen dragen dat belanghebbende zich ervan bewust was, althans had moeten zijn, dat zij door op deze wijze te handelen, bewerkstelligde dat te weinig belasting werd geheven. Evenmin heeft belanghebbende deze aanmerkelijke kans aanvaard. Ook heeft de inspecteur naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende een in laakbaarheid aan opzet grenzende grove nalatigheid kan worden verweten. Voor de opvatting dat belanghebbende haar adviseur niet voor voldoende deskundig mocht houden dan wel diende te twijfelen aan diens zorgvuldige taakvervulling, is naar het oordeel van het Hof geen steun te vinden in de feiten.

Het Hof vernietigt de vergrijpboete.

Gerechtshof Den Haag 17 mei 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1454

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHDHA:2017:1454