Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting opgelegd met een vergrijpboete van € 47.651. De onderneming van belanghebbende bestaat uit het ‘participeren in beleggingen, onder meer in onroerende zaken’. De heer X is algemeen directeur en enig bestuurder van belanghebbende. Belanghebbende heeft in 2013 een koopakte getekend met betrekking tot diverse appartementen (hierna: de onroerende zaak), en heeft in dat verband bij de notaris aangegeven dat het ging om de koop van diverse wooneenheden. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de onroerende zaak niet als woning kan worden aangemerkt, en dat belanghebbende dus te weinig overdrachtsbelasting heeft afgedragen.

Het Hof is van oordeel dat aannemelijk is dat geen van de wooneenheden ten tijde van de verkrijging gereed was, zodat de verklaring van belanghebbende (die was opgenomen in de notariële akte van levering) dat de onroerende zaak ten tijde van de verkrijging uit wooneenheden bestaat niet overeenkomt met de op dat moment bestaande feitelijke situatie.

Door desondanks de notaris willens en wetens voor te lichten dat de onroerende zaak bestaat uit wooneenheden, was zijn handelen erop gericht om te weinig belasting te voldoen. Hieruit volgt dat het aan opzet van X te wijten is dat op aangifte te weinig overdrachtsbelasting is voldaan. Naar het oordeel van het Hof kunnen in dit verband de handelingen en het opzet van X, als enig bestuurder en algemeen directeur van belanghebbende, aan belanghebbende worden toegerekend, zodat ook het opzet van belanghebbende is komen vast te staan. Van een pleitbaar standpunt is volgens het Hof in het onderhavige geval geen sprake.

Het Hof acht, alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemende, de opgelegde boete gelet op de aard van de gedragingen passend en geboden. Het Hof oordeelt dat ten tijde van de uitspraak van de Rechtbank de redelijke termijn met bijna acht maanden was overschreden. De Rechtbank heeft evenwel de boete, naar het oordeel van het Hof ten onrechte niet ambtshalve verminderd.

Nu zich in hoger beroep geen verdere overschrijding van de redelijke termijn heeft voorgedaan, zal het Hof de boete verminderen tot € 43.000.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 27 juni 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:5323

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHARL:2017:5323