Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd alsmede een vergrijpboete van € 23.750.

Belanghebbende heeft – achteraf gezien ten onrechte – een factuur verstuurd aan X met omzetbelasting. Deze omzetbelasting is door belanghebbende niet op aangifte afgedragen aan de Belastingdienst. De inspecteur heeft om die reden de omzetbelasting nageheven en een vergrijpboete opgelegd van 50% omdat belanghebbende (voorwaardelijk) opzet zou hebben gehad op het onjuist indienen van de aangifte.

Naar het oordeel van de Rechtbank is de inspecteur geslaagd in de op hem rustende bewijslast ten aanzien van de vergrijpboete van 50%. Het bedrag aan omzetbelasting op de factuur die belanghebbende aan X verstuurde is door X volledig aan belanghebbende betaald. Belanghebbende heeft de op de factuur vermelde omzetbelasting echter niet op aangifte voldaan. Belanghebbende heeft bovendien niet alles in het werk gesteld om de – volgens haar onjuiste factuur – te herstellen.

De stelling van belanghebbende dat haar boekhouder op eigen gelegenheid en zonder belanghebbende daarvan op de hoogte te stellen, de omzetbelasting op de factuur heeft vermeld, is door de inspecteur naar het oordeel van de Rechtbank gemotiveerd weersproken. De Rechtbank acht verder de stelling van belanghebbende niet aannemelijk, omdat de factuur op haar eigen briefpapier is opgemaakt en belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit mogelijk is zonder dat zij daarvan afwist.

De Rechtbank acht de door de inspecteur opgelegde vergrijpboete passend en geboden. Aan de stelling van belanghebbende dat er geen activiteiten meer in de onderneming plaatsvinden en belanghebbende niet in staat is de boete te voldoen, gaat de Rechtbank voorbij aangezien belanghebbende haar financiële omstandigheden in het geheel niet heeft onderbouwd.

In het feit dat de redelijke termijn met 10 maanden is overschreden, ziet de Rechtbank evenwel (ambtshalve) aanleiding om de boete met 10% te matigen.

Rechtbank Gelderland 18 augustus 2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:4307

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBGEL:2017:4307