Aan belanghebbende, een v.o.f., is een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd met  een vergrijpboete van € 13.890.

De bedrijfsactiviteiten van belanghebbende bestaan uit de handel in en het verhuren van nieuwe en gebruikte personenauto’s en bedrijfsauto’s. De inspecteur heeft een boekenonderzoek ingesteld bij belanghebbende, waaruit  is gebleken dat er een negatief kassaldo is van € 308.289,20. Gelet hierop alsook op de negatieve netto privé van één van de firmanten, is de omzet met € 348.000 incl. omzetbelasting verhoogd. De inspecteur is in dat verband overgegaan tot het naheffen en tot het opleggen van een vergrijpboete van 25%. In geschil is onder meer of de vergrijpboete terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.

De Rechtbank overweegt dat in de aan belanghebbende gezonden kennisgeving van de boete wordt aangegeven dat belanghebbende, ondanks eerdere waarschuwingen, geen kasadministratie bijhield en dit gezien de aard van de onderneming wel vereist was alsook dat het negatieve kassaldo aanvankelijk was weggewerkt met stortingen in contanten waarvan de herkomst onbekend was.

Naar het oordeel van de Rechtbank heeft de inspecteur hiermee bewezen dat belanghebbende verwijtbaar nalatig is geweest in het voeren van een deugdelijke administratie en dat het aan grove schuld van belanghebbende is te wijten dat daardoor te weinig omzetbelasting op aangifte is voldaan. De vergrijpboete van 25% is dan ook naar het oordeel van de Rechtbank terecht opgelegd.

Er is naar het oordeel van de Rechtbank geen sprake van een wanverhouding tussen de boete en het beboetbare feit. Wel ziet de Rechtbank aanleiding om de boete te verminderen met 10% vanwege overschrijding van de redelijke termijn.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 17 juli 2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:4274

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBZWB:2017:4274