Aan belanghebbende zijn, naar aanleiding van een boekenonderzoek, naheffingsaanslagen omzetbelasting met vergrijpboeten opgelegd.

Tijdens het boekenonderzoek is geconstateerd dat de administratie van belanghebbende bestond uit een verzameling ordners met facturen. Een grootboek over de jaren 2009 tot en met 2014 was niet aanwezig. Uit het onderzoek is tevens gebleken dat belanghebbende facturen in aftrek had gebracht die in eerdere jaren eveneens door de ex-adviseur van belanghebbende in aftrek waren gebracht.

De inspecteur heeft ter zake van dit vergrijp een boete opgelegd van 25%, omdat van belanghebbende verwacht mag worden dat hij op de hoogte was van het feit dat de adviseur de voorbelasting al eerder in aftrek had genomen in de jaren waarop de kosten betrekking hadden. Het ten onrechte opnieuw in aftrek brengen in latere jaren is volgens de inspecteur gelijk te stellen aan een geval van onachtzaamheid en derhalve met grove schuld. De inspecteur heeft – gelet op de persoonlijke en financiële omstandigheden van belanghebbende – aanleiding gezien de vergrijpboeten te matigen tot 10%. In geschil is onder meer of de vergrijpboete terecht is opgelegd.

Het Hof is – net als de Rechtbank – van oordeel dat hetgeen door de inspecteur is aangevoerd de conclusie kan dragen dat sprake is van een in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid aan de zijde van belanghebbende. Het Hof oordeelt dat de inspecteur derhalve heeft bewezen dat sprake is van grove schuld bij belanghebbende, hetgeen op grond van paragraaf 25 BBBB in beginsel aanleiding is voor het opleggen van een boete van 25%. Het Hof acht echter de opgelegde boeten van 10%, gezien de persoonlijke en financiële omstandigheden van belanghebbende, net als de Rechtbank, passend en geboden.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 30 augustus 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:6922

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHARL:2016:6922