Een Poolse supermarkt heeft volgens het OM via een speciaal ontwikkelde en aangeschafte afroomsoftware vele tienduizenden bonnen vervalst. De onderneming zou bij een controle opzettelijk een valse digitale kopie van het kassasysteem aan de Belastingdienst ter beschikking hebben gesteld. De verdediging betoogt onder meer dat zij niet nogmaals kan worden vervolgd, omdat aan de supermarkt al een vergrijpboete is opgelegd. Voorts stelt de verdediging dat de manager van de Poolse supermarkt verantwoordelijk was voor het heimelijk afromen van de kas en dat hij het kasoverschot voor eigen gebruik heeft gehouden en dus ook dat deze gedragingen niet aan de onderneming kunnen worden toegerekend.

Rechtbank Rotterdam verwerpt het verweer, omdat de strafzaak al was aangevangen voordat de vergrijpboete is opgelegd. In de onderhavige zaak is het onderzoek ter terechtzitting op 15 december 2021 aangevangen. Blijkens de vaststellingsovereenkomst en het onderliggende controlerapport van 8 augustus 2023 is de vergrijpboete pas in 2023 aan de verdachte opgelegd. Voorts wordt ook het verweer dat met het geven van toestemming voor het maken van een kopie van de kassasystemen geen sprake is van het ter beschikking stellen van digitale kopieën verworpen.

Daarnaast betoogt de verdediging dat de feiten niet kunnen worden toegerekend aan de rechtspersoon. De rechtbank stelt vast dat er is gefraudeerd met het kassasysteem van de supermarkt. Onduidelijk is gebleven welk (natuurlijke) persoon hiervoor verantwoordelijk is geweest. Het dossier biedt echter geen enkel aanknopingspunt voor het door de verdediging geschetste scenario dat dit door de manager van de supermarkt zou zijn gedaan. Vast staat echter wel dat er is gefraudeerd en dat dit heeft plaatsgevonden binnen de sfeer van de rechtspersoon. Het voeren en bewaren van een kassa-administratie past immers binnen de normale bedrijfsvoering. Dat geldt ook voor het ter beschikking stellen daarvan aan de Belastingdienst (zij het in valse vorm). Het kan ook niet anders zijn dan dat deze handeling heeft plaatsgevonden door iemand die uit hoofde van dienstbetrekking of uit andere hoofde werkzaam is geweest ten behoeve van de rechtspersoon – daargelaten wie die persoon is geweest. Niemand anders had immers toegang tot het kassasysteem. De aanpassing van het kassasysteem is de vennootschap voorts dienstig geweest: door de fraude werd er immers te weinig belasting geheven. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bewezenverklaarde redelijkerwijs in de sfeer van de rechtspersoon plaatsvond en kan worden toegerekend aan de supermarkt.

De rechtbank acht in beginsel een geldboete ter hoogte van 40% van de nadeelsberekening passend en geboden. De rechtbank houdt echter, in grotere mate dan de officier van justitie, rekening  met de reeds opgelegde boete en de schending van de redelijke termijn. Een geldboete ter hoogte van 15% van de nadeelsberekening zou dan passend en geboden zijn. De rechtbank verhoogt de boete met 5% omdat de nadeelsberekening uitgaat van een kortere termijn dan de bewezenverklaarde periode. De rechtbank veroordeelt de supermarkt tot een geldboete van 20% van de nadeelsberekening, hetgeen neerkomt op een geldboete van (afgerond) € 14.000.

Rechtbank Rotterdam 5 december 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:12648

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBROT:2023:12648