De inspecteur heeft over het jaar 2010 bij beschikking van 11 juni 2016 een vergrijpboete opgelegd van € 10.575 aan belanghebbende, omdat in de aangifte geen privéuitdeling en gebruikelijk loon zijn opgegeven. De navorderingsaanslag inkomstenbelasting is gedagtekend 19 december 2015. In geschil is of aan belanghebbende terecht, tijdig en tot het juiste bedrag een vergrijpboete is opgelegd.

De Rechtbank overweegt dat de inspecteur in beginsel gelijktijdig met de navorderingsaanslag een boete dient op te leggen. De wet biedt echter ruimte om dit binnen zes maanden na het vaststellen van de aanslag te doen, indien de feiten of omstandigheden op grond waarvan wordt nageheven eerst bekend worden op of na het tijdstip dat is gelegen zes maanden vóór de afloop van de termijn waarbinnen dient te worden nageheven. De inspecteur dient dan wel tijdig – dat wil zeggen uiterlijk gelijktijdig bij het opleggen van de aanslag – kenbaar te maken dat nog wordt onderzocht of een vergrijpboete gerechtvaardigd is. Nu de inspecteur hieraan heeft voldaan, is de vergrijpboete tijdig opgelegd.

Belanghebbende heeft als (middellijk) aanmerkelijk belanghouder/algemeen directeur diverse werkzaamheden verricht voor zijn vennootschappen. Deze vennootschappen houden zich grotendeels bezig met het administreren en fiscaal adviseren, waarbij belanghebbende verantwoordelijk is voor het doen van de boekhouding en de belastingaangiften. Belanghebbende kan daarom als fiscaal deskundige worden beschouwd.

Belanghebbende had zich naar het oordeel van de Rechtbank dan ook ervan bewust moeten zijn dat door het niet aangeven van het gebruikelijk loon, hij te weinig belasting zou betalen. De inspecteur heeft er volgens de Rechtbank terecht op gewezen dat geen sprake is van ingewikkelde regelgeving. Zulks leidt de Rechtbank tot het oordeel dat belanghebbende (voorwaardelijk) opzet kan worden verweten en aldus willens en wetens te weinig belasting heeft afgedragen en opzettelijk een onjuiste aangifte inkomstenbelasting heeft gedaan.

Vast staat verder dat vanuit de vennootschappen een bedrag van € 96.458 is onttrokken respectievelijk is gereserveerd voor privédoeleinden en dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende de uiteindelijke begunstigde was van dit bedrag. De Rechtbank is van oordeel dat belanghebbende zich hiervan bewust is geweest dan wel had moeten zijn dat hij door zijn wijze van boeken dit bedrag buiten het zicht van de Belastingdienst heeft gehouden. Daarmee heeft belanghebbende ook in dezen willens en wetens te weinig belasting afgedragen en opzettelijk een onjuiste aangifte inkomstenbelasting ingediend.

De inspecteur heeft de vergrijpboete reeds gematigd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn en de samenloop met de correcties in de vennootschapsbelasting. De Rechtbank ziet geen aanleiding de vergrijpboete verder te matigen en acht deze – na vermindering door de inspecteur – passend en geboden.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBNHO:2019:445