Aan de vennoot van een vof die actief is in de bouwsector zijn naheffingsaanslagen inkomstenbelasting en vergrijpboeten opgelegd over de jaren 2015 t/m 2018. De vof hield in deze periode bankrekeningen aan bij de Deutsche Bank en de Sparkasse waarop omzet is binnengekomen die niet is aangegeven. Voor de belastingheffing is met de Belastingdienst een vaststellingsovereenkomst gesloten. In beroep is alleen nog in geschil of de vergrijpboeten terecht zijn ‘opgelegd’.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant overweegt dat een vergrijpboete op grond van artikel 67e AWR in de regel slechts gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag kan worden opgelegd. In dit geval is de vergrijpboete over 2017 voor het ‘Sparkasse-deel’  opgelegd via de uitspraak op bezwaar tegen de navorderingsaanslag. De inspecteur heeft ter zitting aangegeven dat de verschuldigde belasting die ziet op de omzet die is ontvangen op de bankrekening bij Sparkasse in de heffing is betrokken door middel van interne compensatie. Een afzonderlijke navorderingsaanslag voor die inkomsten is niet opgelegd. Dat betekent dat de hiermee verbandhoudende vergrijpboete niet op de juiste wijze aan de vennoot is opgelegd. Dat, zoals de inspecteur betoogt, in de vaststellingsovereenkomst duidelijk naar voren komt dat met de uitspraak op bezwaar was bedoeld de vergrijpboete op te leggen maakt dat niet anders. De vergrijpboete is dus niet op de juiste wijze opgelegd en moet daarom worden vernietigd.

Naar het oordeel van de rechtbank is de inspecteur ten aanzien van de overige vergrijpboeten geslaagd in zijn bewijslast dat sprake is van voorwaardelijke opzet. De vennoot heeft samen met de andere vennoot bankrekeningen in Duitsland geopend waarop omzet is binnengekomen die niet is aangegeven. Die omzet was niet uitsluitend behaald in het buitenland; ook van Nederlandse klanten kwam omzet op die bankrekeningen binnen. Verder staat vast dat er ook binnenlandse bankrekeningen werden aangehouden en dat de opbrengsten van Nederlandse klanten die op die rekeningen werden gestort, wel in de administratie werden verantwoord. De rechtbank acht het daarom buiten redelijke twijfel dat de vennoot bewust een deel van de omzet buiten de boeken heeft gehouden om over die verzwegen winst geen belasting te hoeven betalen.

Dat de omzet is behaald door de vof, en niet, zoals de vennoot betoogt, door hem in privé, doet aan dat oordeel niet af. De vof houdt geen vermogen voor zichzelf maar slechts voor de vennoten. De omzet had dus volgens de rechtbank in de aangiften van de vennoot opgenomen moeten worden. De vergrijpboeten zijn daarom terecht opgelegd.

Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn worden de vergrijpboetes met 15 procent verminderd. De rechtbank stelt daarom de vergrijpboeten na die matiging, vast op € 2.917 (2015), € 1.730 (2016) en € 2.733 (2017 – t.a.v. het overige deel). Voor matiging van de vergrijpboete van € 699 over het jaar 2018 ziet de rechtbank geen aanleiding. De rechtbank verklaart het beroep deels gegrond. De vergrijpboete over 2017 met betrekking tot de Sparkasse-bankrekening wordt vernietigd.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 5 september 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:6203

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBZWB:2024:6203