Aan belanghebbende is een navorderingsaanslag inkomstenbelasting opgelegd alsmede een vergrijpboete van € 90.415. In geschil is onder meer of de vergrijpboete terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.

Belanghebbende was huurder van een pand alwaar een hennepkwekerij is aangetroffen door de politie. Belanghebbende is hiervoor strafrechtelijk veroordeeld. De ontnemingsvordering is vastgesteld op € 10.000.

De inspecteur heeft naar aanleiding van de aangetroffen hennepkwekerij een navorderingsaanslag opgelegd en stelt zich op het standpunt dat belanghebbende € 445.100 aan inkomsten heeft genoten uit de hennepkwekerij. Verder heeft de inspecteur een vergrijpboete opgelegd omdat het aan (voorwaardelijk) opzet te wijten zou zijn dat de (primitieve) aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven.

De Rechtbank – in eerste aanleg – overweegt dat de inspecteur is geslaagd in zijn bewijslast dat belanghebbende met het verzwijgen van de inkomsten uit de hennepkwekerij willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de door hem ingediende aangifte onjuist dan wel onvolledig zou zijn. Voorts is de Rechtbank van oordeel dat geen sprake is van hetzelfde feitencomplex als bij de strafrechtelijke veroordeling van belanghebbende. Nu de inspecteur de boete reeds heeft gematigd met 20% in verband met overschrijding van de redelijke termijn, ziet de Rechtbank geen aanleiding voor een verdere matiging.

Het Hof maakt de beslissing van de Rechtbank en de gronden waarop het berust tot de zijne. Met betrekking tot de boete is het Hof van oordeel dat een (verdere) matiging in verband met de ontnemingsvordering niet geboden is. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat de ontnemingsvordering uiteindelijk op een aanmerkelijk lager bedrag is vastgesteld dan het bedrag van de door de inspecteur in redelijkheid in aanmerking genomen bedrag dat niet in de aangifte is vermeld.

Naar het oordeel van het Hof is de boete, gelet op de ernst van het vergrijp, passend en geboden.

Gerechtshof Den Haag 14 september 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:2842

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHDHA:2016:2842