Aan belanghebbende is een vergrijpboete opgelegd, omdat de inspecteur van mening is dat sprake is van het grofschuldig te weinig betalen van omzetbelasting.

De zaak heeft eerst gediend bij het Gerechtshof Den Haag en – naar een daartegen ingesteld geslaagd cassatieberoep – vervolgens bij het Gerechtshof Amsterdam. Ook tegen de uitspraak van dit laatste Hof heeft belanghebbende beroep in cassatie ingesteld, waarna thans het Hof slechts voor de vraag gesteld is of de vergrijpboete terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.

Vaststaat dat belanghebbende in de jaren 2006 tot en met 2009 contante omzetten heeft behaald die niet in de administratie of aangiften omzetbelasting zijn verwerkt. Verder staat vast dat belanghebbende over de jaren 2007 en 2008 pinbetalingen heeft ontvangen waarover omzetbelasting verschuldigd was en belanghebbende over die jaren enkel nihilaangiften heeft ingediend. Ook heeft belanghebbende een groot deel van de administratie niet kunnen overleggen.

Naar het oordeel van het Hof valt niet uit te sluiten dat belanghebbende het voeren van de administratie en het indienen van aangiften heeft overgelaten aan haar vader en een ingeschakelde administrateur. Het Hof acht aannemelijk dat belanghebbende wetenschap had van de contante omzetten en pinbetalingen en van het ontbreken van een deel van de administratie. Ondanks deze wetenschap heeft belanghebbende geen enkele controle op haar vader en de administrateur geïnitieerd. Daardoor heeft zij naar het oordeel van het Hof dermate lichtvaardig en nalatig gehandeld dat het aan haar grove schuld is te wijten dat er onjuiste aangiften omzetbelasting zijn ingediend en dat er te weinig belasting is afgedragen. Nu belanghebbende wist van contante omzetten en pinbetalingen en van het ontbreken van een deel van de administratie kon en mocht belanghebbende er niet van uitgaan dat haar administrateur juiste aangiften omzetbelasting zou doen.

Wel ziet het Hof aanleiding – vanwege de overschrijding van de redelijke termijn – de vergrijpboete te verminderen met 5% en vast te stellen op een bedrag van € 10.209.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2018:2713