Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij opzettelijk – met zijn boekhouder – valse aangiften omzetbelasting heeft ingediend en geld heeft witgewassen.

Verdachte stelt zich op het standpunt dat de Belastingdienst heeft aangekondigd een vergrijpboete op te leggen en dat dit aan de vervolgingsbevoegdheid van het OM in de weg staat. De Rechtbank constateert dat weliswaar een vergrijpboete is aangekondigd, maar deze niet daadwerkelijk is opgelegd. De enkele aankondiging is onvoldoende om in de weg te staan aan de vervolgingsbevoegdheid van het OM. De officier van justitie is derhalve ontvankelijk.

De Rechtbank stelt vast dat verdachte, samen met een mededader, leiding heeft gegeven aan het plegen van belastingfraude. De door de verdachte bestuurde rechtspersonen hebben samen met hun boekhouder jarenlang en stelselmatig opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting met een aanzienlijk te laag bedrag aan omzet en te betalen omzetbelasting ingediend bij de Belastingdienst. Door deze handelwijze is de Belastingdienst benadeeld voor een bedrag van in totaal € 649.000. De verdachte en boekhouder hadden enkel oog voor eigen financieel gewin, zonder zich te bekommeren om de schadelijke gevolgen van dit handelen.

Verdachte heeft zich daarbij naar het oordeel van de Rechtbank ook schuldig gemaakt aan (gewoonte)witwassen door bedragen die niet werden opgegeven contant op te nemen van de bankrekeningen.

De Rechtbank weegt mee dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De Rechtbank weegt verder mee dat sprake is van een langdurige fraudeperiode en slaat acht op het financieel voordeel dat verdachte als direct begunstigde hiervan heeft gehad. Tot slot weegt de Rechtbank mee dat de redelijke termijn is overschreden.

De Rechtbank veroordeelt – alles afwegende – verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBROT:2019:1947