Verdachte wordt verdacht van het op of omstreeks 1 mei 2016 niet (tijdig) hebben gedaan van aangifte inkomstenbelasting over 2015.

Verdachte moest vóór 1 mei 2016 aangifte inkomstenbelasting doen, maar heeft dat niet gedaan. Op 17 juni 2016 volgde een herinneringsbrief dat de aangifte vóór 1 juli 2016 moest zijn ingediend. Nadat verdachte de aangifte nog niet indiende heeft de inspecteur hem op 29 juli 2016 een aanmaning gestuurd met het verzoek de aangifte uiterlijk 12 augustus 2016 in te dienen. De aangifte bleef uit.

Het Hof ziet zich voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte al op 1 mei 2016 niet, of niet binnen de gestelde termijn, aangifte inkomstenbelasting heeft gedaan.

Het Hof is van oordeel dat voordat de conclusie kan worden getrokken dat niet (tijdig) aangifte is gedaan, een belastingplichtige eerst aan de aangifteplicht herinnerd en vervolgens daartoe aangemaand moet worden. Derhalve kan pas na de laatst genoemde termijn worden gesproken van een voltooid delict.

Verdachte kan daarom slechts een strafrechtelijk verwijt worden gemaakt na afloop van de door de inspecteur bij aanmaning gestelde termijn voor het alsnog doen van de aangifte, te weten vanaf 13 augustus 2019. Dit is niet ten laste gelegd. Het Hof zal verdachte om die reden vrijspreken van het op of omstreeks 1 mei 2016 niet, althans niet binnen de door de inspecteur gestelde termijn, doen van aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2015.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2019:3311