De Rechtbank stelt vast dat er over de periode van 26 februari 2011 tot en met 22 mei 2014 namens verdachte onjuiste digitale aangiften omzetbelasting zijn ingediend bij de Belastingdienst. De aangegeven omzet met de daarbij behorende af te dragen omzetbelasting was hierbij structureel te laag ten opzichte van de daadwerkelijk gefactureerde omzet en omzetbelasting.

Verdachte is naar het oordeel van de Rechtbank verantwoordelijk voor het juist en volledig indienen van deze aangiften bij de Belastingdienst. Indien hij het opstellen van de aangiften uitbesteedt aan een ander, rust op verdachte de verplichting om de in te dienen aangiften vooraf op juistheid en volledigheid te controleren. De Rechtbank volgt verdachte niet in zijn standpunt dat hij mocht vertrouwen op zijn boekhouder. Daar komt bij dat verdachte wist dat het in 2008 en 2010 ook al fout was gegaan omdat de medeverdachte (X) toen lagere bedragen had opgegeven en dit tot nabetalingen aan de Belastingdienst had geleid.

Verdachte had inzicht in de maandelijkse omzet, de af te dragen omzetbelasting en de voorbelasting die leveranciers hem in rekening brachten. Gelet op de grote verschillen tussen enerzijds de aangegeven omzet en anderzijds de gefactureerde omzet had verdachte telkens direct kunnen en moeten constateren dat de aangiften omzetbelasting niet klopten met de facturen. Bovendien wist verdachte dat de maandelijkse aangiften die door X waren opgesteld niet waren gebaseerd op omzetgegevens, omdat hijzelf maandelijkse aan X doorgaf hoeveel er aan omzetbelasting kon worden betaald.

De werkwijze tussen verdachte en X behelst naar het oordeel van de Rechtbank een zodanige nauwe en bewuste samenwerking dat gesproken kan worden van medeplegen. De Rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk en onjuist doen van aangiften omzetbelasting. Het daarmee gerealiseerde voordeel is door verdachte onttrokken aan zijn onderneming en gebruikt voor het aflossen van privéschulden en de aanschaf van privégoederen. Daarmee heeft verdachte zich eveneens schuldig gemaakt aan witwassen.

De Belastingdienst is benadeeld voor een bedrag van € 217.155. Verdachte heeft dit bedrag, anders dan medeverdachte X, geheel in eigen zak gestoken. Verdachte heeft er geen enkel blijk van gegeven zijn verantwoordelijkheid te nemen en de laakbaarheid van zijn handelen in te zien, maar is blijven wijzen naar medeverdachte X. De Rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat de redelijke termijn is overschreden.

De Rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBROT:2019:2026