Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij – al dan niet als feitelijk leidinggever – aangiften omzetbelasting opzettelijk tot een te laag bedrag heeft ingediend.

De Rechtbank acht bewezen dat verdachte namens twee rechtspersonen, om hem moverende redenen heeft nagelaten de door de boekhouder op basis van schattingen ingediende aangiften te controleren. Verdachte is uitgegaan van de door de boekhouder ingediende aangiften, waarvoor hij bewust, zelfs na herhaaldelijk verzoek en aandringen door de boekhouder, niet of laat de benodigde gegevens heeft aangeleverd.

De Rechtbank overweegt dat wanneer de facturen die verdachte niet of te laat heeft aangeleverd in de aangiften betrokken zouden zijn, er voor andere bedragen aangiften zou moeten zijn gedaan. De Rechtbank is van oordeel dat verdachte bovendien een gewaarschuwd man was, nu hij op laakbaar handelen was aangesproken door de boekhouder en later ook door de Belastingdienst en zelfs door de officier van justitie.

Hoewel de aangiften omzetbelasting gedaan werden door een adviseur, had verdachte naar het oordeel van de Rechtbank als ondernemer en opdrachtgever de boekhouder moeten voorzien van de benodigde stukken voor het doen opmaken van juiste aangiften omzetbelasting. Dat heeft verdachte, ondanks alle correspondentie met zijn boekhouder, de Belastingdienst en later ook het Openbaar Ministerie, niet gedaan. Door dit niet te doen heeft verdachte volgens de Rechtbank dermate lichtvaardig en nalatend gehandeld dat hij willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de ingediende aangiften onjuist of niet volledig waren.

De Rechtbank deelt ten aanzien van de strafmaat het uitgangspunt van het Openbaar Ministerie dat verdachte, gelet op het feit dat hij jarenlang publieke functies heeft (gehad), een voorbeeldfunctie vervult. De Rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij ondanks herhaaldelijke verzoeken, niet de benodigde stukken aanleverde. Mede gelet op het feit dat verdachte afspraken niet is nagekomen en zijn fiscale positie onvoldoende heeft opgeschoond, ondanks dat hem door de Belastingdienst en de officier van justitie meerdere kansen zijn gegeven, ziet de Rechtbank aanleiding om een gevangenisstraf op te leggen. De Rechtbank houdt voor wat betreft de hoogte van de gevangenisstraf in het voordeel van verdachte onder meer rekening met het feit dat verdachte nog geen eerdere veroordelingen heeft gehad en het hier om voorwaardelijk opzet gaat. Daarnaast vindt de Rechtbank het van groot belang dat een relatief groot deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk wordt opgelegd om te voorkomen dat verdachte in herhaling valt.

De Rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 5 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

Rechtbank Amsterdam 29 september 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:7068

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBAMS:2017:7068